Skip to content
Home » Artikelen » 2084

2084

Hoe lang houden wij het nog droog?                                                                                                

Inklinking is in Nederland een bekend verschijnsel. Dat doet zich o.a. voor bij ontwatering. Wij wonen in een land dat op veel plaatsen erg drassig is en dus doen wij veel aan ontwatering. Zo werd eerst wateroverlast bestreden door te gaan bedijken, door van het getijverschil gebruik te maken en door windmolens te plaatsen. Maar onze moderne poldergemalen worden tegenwoordig niet alleen gebruikt om het oppervlaktewater te beheersen, maar ook om het grondwaterpeil laag te houden.

Dat verlagen van het grondwaterpeil gebeurt vooral onder druk van de landbouw omdat de boeren steeds zwaardere landbouwmachines gingen gebruiken die in een nat laagveengebied niet bruikbaar zijn. Ze zijn ontworpen voor een stevige ondergrond en trekken diepe sporen in de natte veenbodem. Ze vernielen de bermen van de binnenwegen en zorgen in de herfst voor modder op de wegen die daar glad door worden. Door deze mechanisatie is de landbouw niet meer arbeidsintensief maar -extensief geworden. Zo zijn er geen mannen en vrouwen meer nodig die het hooi “zwelen en opperen.” 

Rasbak, CC BY-SA 3.0 https://creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0, via Wikimedia Commons

Ik zag met afkeer hoe al die machines monsterlijk groot werden en het platteland onderwierpen. Veel van die machines, opraapwagens enz. droegen de naam van Mengele een Duitse familieonderneming van landbouwwerktuigen.  Een lid van deze familie was de beruchte kamparts Joseph Mengele die in Auschwitz vele gevangenen met zijn medische experimenten doodmartelde. Deze fanatieke Nazi wist naar Zuid-Amerika te ontkomen en heeft zich daar tot aan zijn dood in 1979 schuil gehouden. De familie bleef contact met hem onderhouden en de onderneming onderhield hem financieel. Met de aanschaf van landbouwmachines droeg, zonder het te weten, de Fries boer er aan bij dat deze gruwelijke moordenaar zijn gerechte straf kon ontlopen. In 2009 werd Mengele Agrartechnik AG overgenomen door Lely en deze naam verdween in 2011, maar helaas laten de machines ook onder de naam Lely Agrartechnik nog diepe sporen na. 

De diepontwatering zorgt ervoor dat het grondwaterpeil in het Lage Midden van Friesland kunstmatig laag wordt gehouden. Het laagveen oxideert bij droogte en herstelt zich niet meer. De bodem klinkt in en een terugkeer naar de tijd van weleer is onmogelijk. Voor iedere Fries en zeker die nog op de lagere school de Friese greiden heeft leren bezingen met: “wer it tilt van vee en blommen,” zijn die greiden niet om aan te zien. Ze zijn verworden tot een groene steppe van Engels raaigras. Geen bloem valt er nog te zien en de weidevogels zijn gevlogen. Terwijl de plattelanders wier huizen op palen rusten, deze fundering zien verrotten met alle gevolgen van dien. Maar wie over deze teloorgang en verzakking klaagde, vond tot voor kort geen gehoor.

Ik heb jarenlang in Friesland in de Provinciale Planologische Commissie gezeten en ervaren hoe de boeren op provinciaal en gemeentelijk niveau – om toepasselijke beeldspraak te gebruiken – geen strobreed in de weg werden gelegd. In tegenstelling tot de ondernemers in de dorpen en de steden. Zelfs bedrijven die op een industrieterrein zaten, moesten aan allerlei eisen voldoen en dat vindt iedereen vanzelfsprekend. Voor het agrarische platteland gold echter een uitzondering. Dat meten met twee maten was vanzelfsprekend in Friesland. Als de opvatting van mr. P. A. V. van Harinxma thoe Sloten voor de Tweede Wereldoorlog CdK in Friesland was dat vermeden. Hij vond dat industrie niet thuishoorde in het agrarische Friesland.

Ook landelijk was de agrarische sector bevoorrecht. De landbouw was een hecht machtsblok met een eigen departement, met een universiteit, met toeleverende ondernemingen en met allerlei ondersteunende organisaties, die beweerden de belangen van de boeren te behartigen. Maar zij gingen uiteraard ook voor hun eigen voortbestaan. De landbouw, de hele agribusiness kon bijna onbelemmerd haar gang gaan. Een provincie die daarvan buitensporig profiteerde, maar nu vooral het slachtoffer is, is Noord – Brabant waar hele gebieden naar huidige maatstaven onder een aanvaardbaar leefniveau zijn beland.

Dat machtsblok hield een proces van schaalvergroting en intensivering gaande, waarin een boer die boer wou blijven, moest meegaan of anders gedoemd was te verdwijnen. Om een simpel voorbeeld te noemen, de melkfabriek besloot geen melkbussen meer in te nemen. De boer moest maar een melktank aanschaffen en de oprit werd met een rijkssubsidie verhard zodat de tankwagen voor kon rijden. Voor veel kleine boeren was dat het einde. Voor hen was er als uitweg de industrialisatie. Kleine boeren en landarbeiders die door machines overbodig werden, konden zo in de fabrieken aan het werk gezet worden. Het platteland raakte ontvolkt tot in een fase daarna forensen en recreanten het platteland als speelveld ontdekten.

Om te schetsen hoe het er in een PPC-vergadering aan toeging, op de agenda stond eens een industrieterrein in Bolsward. Er werden al aan bedrijven op een industrieterrein eisen opgelegd qua bouw, geluidshinder, vervuiling enz. (Eisen waar een boerderij van “verschoond” bleef.) Maar daaraan was hier de eis toegevoegd dat nog te bouwen bedrijfshallen niet hoger mochten zijn dan 15 meter. Toen ik vroeg waarom die begrenzing werd ingevoerd, kreeg ik als antwoord dat een hogere bebouwing het stedelijke aanzien schond. Ik merkte toen op dat een metaalbedrijf dat modules vervaardigd zoals opslagtanks, silo’s enz. vervaardigt voor intern transport aangewezen is op een portaalkraan. Die toen standaard zeker twintig meter hoog was.  Zonder een dergelijke portaalkraan kon niet efficient geproduceerd worden. 

Mijn bezwaren werden weggewuifd maar toevallig ging het volgend agendapunt over het toestaan van silo’s bij boerderijen. Over hoe hoog die silo’s mochten zijn werd niet gerept. Ik vroeg fijntjes hoe hoog die silo’s meestal waren. Meer dan vijftien meter? Dat werd bevestigd. Waarop ik concludeerde dat in Friesland het onderscheid tussen een industriegebied en het agrarisch buiten gebied de hoogte van de bebouwing was. Zo kreeg ik voor elkaar dat de bedrijven in Bolsward de vereiste hoogte kregen.

Inklinking heeft voor Friesland ook wel eens positief uitgepakt. Maar dat was wel buiten Friesland. De Commerciële Club Groningen was in de jaren zestig van de vorige eeuw een belangengroep die heel goed de Groninger verongelijktheid kon uitschreeuwen om zo de uitvoering van weer een infrastructuurplan af te dwingen. Zo pleitte zij in 1967 voor een weg van de stad Groningen dwars door Drenthe, een klein stukje Friesland, de Noord – Oostpolder en door de pas ingepolderde Flevopolders naar Amsterdam. Deze snelweg was volgens de club van het allergrootste belang voor de ontsluiting van het Noorden. Het Noorden was in hun beleving de stad Groningen. Die bekrompenheid bezaten de stadjers al van oudsher. Nu de wereld uitdijde, zagen zij ook Friesland en Drenthe als ommelanden.

Rijkswaterstaat had geen bezwaar om deze weg als RW 10 op het Rijkswegenplan te zetten. Het Rijkswegenplan was een kaart van Nederland waarop stond aangegeven hoe en wanneer er in de komende jaren aan verbetering of nieuwe aanleg van wegen zou worden begonnen. Maar dat deed ze met een stippellijn, zodat ongewis was wanneer dat zou gebeuren. Daar nam de club geen genoegen mee en wou de toezegging dat direct met de aanleg begonnen werd.  

Wanneer Friese bestuurders in die tijd door Groningers met hun plannen geconfronteerd werden, dan sloten zij zich daar zonder tegenstribbelen bij aan. Manhaftig (mag je die aanduiding tegenwoordig nog gebruiken?) waren Friese bestuurders bepaald niet. Ook de KvK voor Friesland moest meedoen, zo werd verordonneerd. Maar haar voorzitter was uit ander minder buigzaam hout gesneden. Hij wou als ondernemer graag die deelname gemotiveerd zien en zo kreeg ik als stafmedewerker de opdracht om uit te zoeken hoe nuttig die weg voor het Friese bedrijfsleven wel was.  

Ik was opgeleid als regionaal economisch onderzoeker, amper twee jaar werkzaam bij de KvK en blij dat ik weer eens wat onderzoeken mocht. Ik kwam tot de conclusie dat die weg maar marginaal belangrijk was voor Friesland. Hoogstens voor het uiterste oostelijk deel van onze provincie. Veruit de kortste verbinding met Amsterdam was voor bedrijven boven de lijn Stavoren – Sneek – Surhuisterveen de weg over de Afsluitdijk. Vanuit het Friese belang lag het voor de hand om te pleiten voor een verdubbeling van deze weg. Die bovendien heel gemakkelijk aangelegd kon worden want er was voldoende ruimte. Ooit was die ruimte namelijk gereserveerd voor een spoorverbinding, die er niet zou komen.  

De KvK onderschreef mijn conclusie en besloten werd om ons buiten die noordelijke actie te houden. Om de Commerciële club niet openlijk dwars te zitten zouden wij daaraan geen ruchtbaarheid geven. Maar toen er een grootscheepse persconferentie werd gehouden, viel het een journalist op dat wij ontbraken. Hij vroeg ernaar, het antwoord van de voorzitter van Commerciele Club beviel hem niet en dus kwam hij bij ons langs voor opheldering. De voorzitter was niet op journalisten gesteld en vond dat ik ons standpunt maar kenbaar moest maken. Onze afwijzing werd door hem als groot nieuws gebracht en een stroom van kritiek barstte los. Ons werd verweten dat wij afbreuk deden aan de noordelijke solidariteit, dat wij egoïstisch waren enz.

Het was de start van wat mij nog vaker zou overkomen. Als behartiger van de Friese belangen werd ik in het noordelijk overleg door de Groningers als een dwarsligger beschouwd. Echte Groningers hebben een goed gevoel voor humor en die kunnen wel tegen een (plaag)stootje. Dat de bestuurlijke import mist. Er waren bestuurders die dachten dat ik een hekel had aan Groningen. Toen ik eens uitvoerig werd geïnterviewd door een Groninger journalist, vond hij het nodig om daarbij een foto te plaatsen van mij bij het standbeeld van Ome Loeks dat bij het station staat. Na afloop gaf hij mij als een kleine kopie van dat standbeeld. Een mooie herinnering aan de stad, zo voegde hij eraan toe. Ik voegde het bij een ander Gronings souvenir. Toen ik afstudeerde en vertrok, heb ik uit de Grote Markt twee keien gewrikt. Als dierbare herinnering aan de stad waaraan ik als student gehecht was geraakt.

Van Friese bestuurders kregen wij geen openlijk steun. Wel werd mij door een enkele gezegd dat wij als KvK moesten volhouden. De enige constructieve bijval kwam uit een totaal onverwachte hoek. De directeur Dienst Zuiderzee werken, zo zal de benaming wel ongeveer geweest zijn, belde op. Het was een vertrouwelijk gesprek, zo kondigde hij aan. Hij vertelde dat hij een kant en klaar plan had liggen voor verdubbeling van de weg over de Afsluitdijk. Maar dat plan was in een bureaula beland door dat gedram over RW 10.

Die kon helemaal niet op korte termijn in zijn geheel worden aangelegd. De bodem in de Flevopolder moest namelijk eerst 10 a 15 jaar inklinken en dan maar eerst het deel van RW 10 van Groningen naar Emmeloord aanleggen, dat vervolgens meer dan tien jaar een doodlopende weg was, daar piekerde Rijkswaterstaat niet over. Ondanks die wetenschap had ze maar al te graag die weg op het Rijkswegenplan gezet. Zo had deze dienst een argument om andere verbeteringen van de infrastructuur in het Noorden een lage prioriteit te geven.  Daarmee spaarde Rijkswaterstaat heel wat jaren geld uit. Het Afsluitdijk plan was daarvan al het slachtoffer geworden.    

Ik mocht die kennis best gebruiken als ik maar de bron verzweeg. Hij wenste de Friese KvK veel succes toe met haar verzet. Nou verzetten deden wij ons. Dat lokte de tegenstanders ook uit. En wij hadden succes. Besloten werd de Afsluitdijk te verdubbelen en Groningen dat ach en wee riep, kreeg als troostprijs een vervroegde verdubbeling van de rijksweg via Drachten en Heerenveen naar de Afsluitdijk. Zodat zij toch nog sneller Amsterdam konden bereiken. 

Veel meer dan op Groningers oefent Amsterdam al door de eeuwen heen een grote aantrekkingskracht op Friezen uit. Heel veel amsterdammers hebben Friese voorouders en zijn dar best trots op. Ik denk dat alleen al het aantal Friezen “om Utens” van mijn generatie dat in Amsterdam woont, groter is dan het aantal inwoners van bijvoorbeeld Franeker.

Ook mijn vrouw en ik verwierven die status. Wij verhuisden in 1998 naar de hoofdstad. Wij kwamen er in een andere wereld terecht. De bovenwereld want de ondergrond was al net zo slap als die van het Friese Lage Midden. Amsterdam is gebouwd op een dik laagveen pakket en met de gevolgen daarvan wordt elke Amsterdammer dagelijks geconfronteerd. Men is altijd bezig om ergens verzakte wegen en tramrails te herstellen want het veenpakket klinkt door samendrukking in en niet door ontwatering. Het grondwaterpeil op niveau houden is voor de binnenstad namelijk van essentieel belang. Immers de gehele binnenstad is op houten palen gebouwd en als die door ontwatering gaan rotten, dan is de ellende niet te overzien.  

De nieuwe stadswijken werden aan het begin van de twintigste eeuw aangelegd in de omringende laaggelegen polders. Voor het bouwrijp maken werd de grond met een dikke laag zand opgespoten en die bleef jarenlang liggen om zo voldoende te laten inklinken. Zoals bij de Sloterplas en Nieuw West is gebeurd. Een onbedoeld neveneffect was, dat deze spuitvelden uitgroeiden tot een natuurgebied met broedende vogels, zeldzame insecten enz.

Toen het Westelijk Havengebied na de Tweede Wereldoorlog werd aangelegd, lag dat er wel heel lang verlaten bij door een tegenvallende economie en een veel te optimistisch gemeentebestuur. Van lieverlee ontwikkelde de kale zandvlakte zich tot een waar natuurparadijs. Althans volgens de bewoordingen van een Amsterdamse natuuronderzoeker die het speet dat dit paradijs weer verloren zou gaan. Had het gemeentebestuur maar naar hem en zijn medestanders geluisterd. Dan was Amsterdam nu een prachtig natuurgebied rijker geweest. Maar Amsterdam wou ook graag een belangrijke havenstad blijven. Ze was wat dat betreft, na-ijverig op Rotterdam. Welnu dat waanidee heeft de stad en de Nederlandse belastingbetaler al heel veel geld gekost en dat gaat nog steeds maar door. 

Wat daarbij ook te denken geeft, is dat een natuurgebied gemakkelijk te creëren valt. Het is voldoende om ergens een stuk land op te spuiten. Om zo natuur te scheppen daarvan gruwt elke romantische natuurliefhebber. Maar veel van onze natuurreservaten, zoals laagveen plassen, zandverstuivingen en heidevelden zijn op de keper beschouwd een product van menselijk ingrijpen. Het zijn alle voormalige erosie gebieden. 

Welnu onbedoeld natuurgebieden scheppen komt in Amsterdam niet meer voor. Daarvoor heeft men tegenwoordig te veel haast. Dat blijkt met de aanleg van Zeeburgereiland. Met de aanleg van die wijk is de gemeente in 2013 begonnen en zoals het spreekwoord zegt, haastige spoed is zelden goed. Dit stadsdeel lijkt op drijfzand te zijn gebouwd. In het nummer van 24 mei 2022 van De Brug, een buurtkrant van Oost-Amsterdam staat: “Uit recent onderzoek blijkt dat de bodem van de Sluisbuurt op Zeeburgereiland meer daalt dan verwacht. Normaal is een daling ongeveer van 20 centimeter over 30 jaar, maar in de Sluisbuurt is de daling naar verwachting 30 tot 50 centimeter extra. Mogelijk gevolg hiervan is dat de straten en pleinen verzakken, en kabels en leidingen – riolering, warmtenet en het supersonisch ondergrondse afvaltransport – kunnen breken, knappen of losschieten. De gemeente gaat nu eerst controleren of de resultaten ook gelden voor andere delen van Zeeburgereiland.”

Wat dat supersonisch ondergronds afvaltransport inhoudt, gaat mijn voorstellingsvermogen te boven. Maar ik weet, dat Amsterdam verslaafd is aan modieuze nieuwigheden. Zo werd bij de aanleg van de stadsriolering in de negentiende eeuw niet gekozen voor het tonnensysteem of het spoelsysteem waarbij fecaliën met het huishoudelijk afvalwater werd weggespoeld zoals andere steden deden, maar voor het Liernurstelsel. Een pneumatisch systeem waar bij de fecaliën werden weggeblazen. Zoals in vliegtuigen. Maar voor een stad was het te duur en te kwetsbaar en het project werd stopgezet. Die mislukking kostte de gemeente veel geld. Het is niet te hopen dat het weer zo gaat. 

Bij de aanleg van nieuwe wijken mag Amsterdam zich best afvragen of in de Randstad niet rekening moet worden gehouden met de zeespiegelstijging! Daar valt niet tegenop te spuiten. Wonen op terphoogte, zoals de oude Friezen deden, is ontoereikend. Ik heb in de jaren zeventig wel eens als idee geopperd om opnieuw terpen aan te leggen. Woonwijken die daarop gebouwd werden, waren bij een dijkdoorbraak veilig en konden dienen als vluchtheuvel. Dat vonden ze in Holland een gek idee. Daar kon alleen een Fries op komen. Waarop mijn reactie was dat ik het bouwen in bijv. de Alexanderpolder bij Rotterdam nog gekker vond. Trouwens sommige raffinaderijen aan de Nieuwe Waterweg, dat was mij toen bekend, zijn gevestigd op grond die tot boven zeeniveau zijn opgespoten. Dat is weloverwogen gebeurd.

Die zeespiegelstijging is een gevolg van klimaatveranderingen. Daarvan zou het volk, politici en beleidsmakers zich terdege bewust moeten zijn. Ons lot wordt door de zee bepaald!  Dat besef is verdwenen. Nog maar weinigen weten bijvoorbeeld wat de afkorting N.A. P. betekent. Het staat voor Nieuw Amsterdams Peil en daaraan lezen wij landelijk onze waterhoogte af en welke gebieden nu al onder zeeniveau liggen. 

Nederland vergeleken met NAP; Jan Arkesteijn, Public domain, via Wikimedia Commons

Vooruitkijken of omkijken wordt door de mens verschillend beleefd. Veertig jaar terugkijken is voor velen nog maar kortgeleden. Die hebben aan 1984 dierbare of slechte herinneringen en daar hebben ze nog dagelijks weet van. Maar veertig jaar vooruitkijken, dat ervaren ze als een verre toekomst. Daar maken velen zich geen voorstelling van. Terwijl die toekomst al dichtbij is. Hoe maak je de Nederlander daarvan bewust?

Er zijn ooit boeken verschenen, die de wereld ingrijpend hebben beïnvloed.  Filosofische zoals The Wealth of Nations van Adam Smith en Das Kapital van Karl Marx, wetenschappelijke zoals On the Origin of Species van Charles Darwin maar ook romans zoals Uncle Tom’s Cabin van Harriet Beecher Stowe en 1984 van George Orwell.

In zijn roman die in 1949 verscheen schetste George Orwell een beklemmend toekomstbeeld waarin het individu “leeft” in een totalitaire wereld waarin Big Brother het doen en laten van de bewoners controleert en bepaalt.  Het verleden is uitgewist en het taalgebruik is door new speak versimpeld om zo nadenken, relativeren enz. te bemoeilijken. Voorts wordt er permanent oorlog gevoerd zodat de bevolking het leven op de armoegrens accepteert. Want welvaart maakt de mens kritisch.

 Deze toekomstroman inspireerde die naoorlogse generatie tot een opvatting van “dat nooit. ” Democratie en individuele vrijheid werden als uiterst belangrijk beschouwd. Toen het dan ook 1984 werd, liet geen bestuurder en autoriteit na om er met voldoening op te wijzen dat dit toekomstbeeld beeld geen werkelijkheid was geworden. Was achteraf de keuze van 2024 niet beter geweest?   

Nederland heeft behoefte aan een romancier als George Orwell die ons bewust maakt van wat ons in 2084 te wachten staat. Wanneer de zeespiegel bezig is snel te stijgen tot misschien wel twee meter rond de eeuwwisseling. Het steeds maar doorgaan met dijken verhogen en het opdringende zoute kwelwater wegpompen, biedt dan niet langer soelaas meer.

Het laaggelegen deel van Nederland moet als verloren worden beschouwd. Investeerders in infrastructuur, utiliteits- en woningbouw hebben al eerder ingezien dat beleggen in de Randstad beter achterwege kan blijven. Wij hadden eerder tegenmaatregelen moeten nemen. Waarschijnlijk in overleg met omringende landen. Nu rest slechts het verhuizen van de bevolking van westelijk Nederland.

In zo’n toekomst roman – ik bedenk maar een thema – verlaat de hoofdpersoon zijn appartement en waadt op het Rokin al door het groezelige zeewater. Hij heeft zich onttrokken aan de gedwongen deportatie omdat hij er niet over piekert om Amsterdam te verlaten en is ondergedoken in zijn appartement. Hij wantrouwt de overheid. Achter die ontruiming van de stad stak vast wat anders. Een of ander duister complot. Die zeespiegelstijging is bangmakerij, bedoeld om de Nederlanders te manipuleren.  Dat moet een internationale samenzwering zijn.

Maar op de Dam ziet hij hoe plunderaars zich meester hebben gemaakt van het Paleis op de Dam om waardevolle onderdelen te roven die op veilingen in het buitenland geld opbrengen. Tien jaar daarvoor heeft koningshuis er afstand van gedaan. Uiteraard voor een niet bekendgemaakte vergoeding. Het paleis heeft toen de bestemming van museum gekregen.

De ernst van de situatie dringt nu pas goed tot hem door.  Als het Paleis op de Dam en het oorlogsmonument zijn opgegeven dan is Amsterdam verloren. Hij is geen (zee)held maar een opportunistische Hollander die geen stress verdraagt en hij besluit om dan toch ook maar zijn heil in het buitenland te zoeken. Misschien kan hij nog een reis boeken naar een toeristengebied dat hij als vakantieganger heeft bezocht.

Ik ben geen romanschrijver dat blijkt. Willem Frederik Hermans die had zo’n roman aangekund. Maar er is vast genoeg jong talent. Laten wij daarom ter aanmoediging een prijs uitloven voor de meest aangrijpende toekomstroman over een verdrinkend Holland. Kunnen wij niet de Libris cultuurprijs daarvoor aanwenden? Dan wordt er weer eens een ander genre beloond dan al die moedeloze schrijfsels over relatieproblemen.

Zo’n bekroonde roman krijgt zeker volop media-aandacht en beleeft druk op druk. Dan krijgt deze zeespiegelverhoging als naderende ramp de volle aandacht. Dan dringt het besef pas goed door dat zestig jaar eigenlijk verdomd dichtbij is.  Of overschat ik als boekenwurm de uitwerking van het boek in deze tijd?

Leeuwarden 2022