Netwerken in Corona tijd
In vroegere tijden dacht men dat eenzaamheid een positieve uitwerking op de mens had. Je kwam tot je zelf en dat ging niet zo gemakkelijk in een samenleving waarin men heel dicht op elkaar leefde en iedereen werd ingeschakeld bij de dagelijkse strijd om het bestaan. Slechts enkelingen was de luxe gegund om zich te mogen afzonderen. Dat waren heremieten. Het woord is afgeleid van het Grieks eremites wat betekent hij die in de woestijn leeft. Hun afzondering werd geaccepteerd omdat eenzaamheid hen wijsheid en dichter bij God bracht. Waarbij eenzaamheid wel gekoppeld was aan honger en onthouding.
De Quakers in de VS koesterden nagenoeg dezelfde opvatting. Vandaar dat zij In de achttiende eeuw in Pennsylvania de doodstraf beperkten en lijfstraffen afschaften. Zij bouwden bij Philadelphia op Cherry Hill een modelgevangenis met allerlei nieuwe voorzieningen om zo niet alleen gevangenen op te sluiten maar om ze ook te resocialiseren. Deze gevangenis was bij opening in 1829 het tot dan toe duurste gebouw in de VS! Leidraad was dat volslagen eenzaamheid gevangenen tot inkeer zou brengen. Dus geen contact met andere gevangenen en helemaal niet met de buitenwereld.
De internationale bewondering maakte langzaam plaats voor kritiek. Zo brachten de prins van Wales en Charles Dickens een bezoek aan de gevangenis. Mocht de eerste geen kritiek hebben of anders die niet willen uiten, Charles Dickens deed dat wel. Toen hij in 1836 de gevangenis bezocht, was zijn oordeel dat deze humane gevangenis een oord van verschrikking was. Die eenzaamheid maakte veel gevangenen knettergek en midden 1860 werd het systeem verlaten.
Tot aan de twintigste eeuw leefden de mensen nog steeds dicht op elkaar. In overbevolkte sloppenwijken of in riante landhuizen met een schare aan familieleden en bedienden. Daarbuiten was de leegte, de dreiging van een gevaarlijke wereld vol natuur- en menselijk geweld. Om onderlinge spanningen te voorkomen was een behoedzame omgang en een zekere distantie, gewenst. En wel tussen rijk en arm, oud en jong en tussen de beide seksen. Bovendien boden die de mens enige privacy. Een moment om zichzelf te zijn.
Elke cultuur had zo zijn gebruiken om elkaar die ruimte te gunnen. Door allerlei omgangsvormen vast te stellen waaraan men zich strikt moest houden. Uiteraard bij een stevige sociale controle waarbij afwijkend gedrag niet werd getolereerd. Voorts door zelfbeheersing op te leggen en spontaniteit vulgair te vinden. Zo kon men langs elkaar heen leven zonder veel wederzijdse irritatie maar ook zonder veel wederzijds begrip.
Affectie en emotionaliteit werden nog in mijn jeugd bij kinderen onderdrukt. Die “en public” tonen was onbeschaafd.
Aan het begin van de twintigste eeuw nam de mobiliteit sterk toe en daarmee ook ontmoetingen tussen personen uit verschillende groeperingen binnen de samenleving. Met als gevolg onzekerheid over hoe met elkaar om te gaan. Zo verschenen er allerlei uitgaves met adviezen. Sommige met de intentie om sociale strebers, lieden die het hoger op zochten, of figuren die naar gelijke behandeling streefden, even op hun plaats te zetten. Andere om het jong volk bij hun kerkelijke richting te houden. Maar Amy Groskamp – ten Have had geen bijbedoelingen toen haar boek over etiquette in 1939 verscheen met de titel: “Hoe hoort het eigenlijk.” Meer wellevendheid zo vond deze dochter van een Amsterdamse bankier, zou de omgang tussen die botte Nederlanders vergemakkelijken. Die trokken zich dat aan, want het boekwerk beleefde talloze herdrukken en ontbrak dan ook in geen enkel middenstandsgezin.

Wie de eerste druk doorbladert – in de daaropvolgende drukken werd het taalgebruik wel steeds gemoderniseerd – ervaart hoe er een wereld verloren is gegaan. Ik illustreer dat graag met enkele citaten die slaan op het onderwerp van dit artikel.
“Afstand bewaren is waken tegen al te grote gemeenzaamheid.”
“Conversatie eischt niet alleen zelfbeheersching maar ook een ruime mate van tact.”
“Zij die zich willen toeleggen op de conversatie dienen zich dus allereerst te oefenen in de zoo moeilijke kunst van belangstellend luisteren.” Een advies dat vooral voor vrouwen bedoeld was, zo voeg ik hier maar aan toe.
“Voor den beschaafden mensch is noch debat, noch discussie, noch dispuut een dekmantel voor onheusche bejegening van derden en van het plaatsen van onaangenaamheden aan het adres van anderen.” Als tv – kijker zie je dan die talkshows voor je waarin zo luid en agressief door elkaar geschreeuwd wordt dat je niet eens meer kunt volgen waarover ze het hebben.
Wanneer wij naar tv series zien die in de vorige eeuw spelen, dan zit daarin veel meer emotionaliteit dan toen in de omgang getoond werd. Men diende zich in die tijd onder alle omstandigheden ingetogen te gedragen. F. C. Kamma, een bekend antropoloog en theoloog afkomstig uit Wierum in Noord – Friesland, schreef in zijn jeugdherinneringen dat de vissersvrouwen van Paesens – Moddergat afscheid van hun man namen door bij hun vertrek staande op de dijk alleen even hun hand op te steken. Ze keken daarna hun mannen na tot hun vissersschip achter de horizon verdwenen was. Geen gezwaai en al helemaal geen geknuffel. Terwijl het afwachten was of hun mannen weer terugkwamen. Wat in maart 1883 niet gebeurde, toen verging bijna de gehele vloot in een zware storm op de Noordzee.
Nu was het tonen van gevoelens vooral in Friesland ongewenst. Daarin werden wij als kinderen nadrukkelijk opgevoed. Jengelen en huilen hoorde een jongen niet te doen. Pijn verbeet je maar. Want een Fries huilt niet, zo werd je als kind voorgehouden en daar was je trots op.
Wat in mijn jeugd ons ook nog nadrukkelijk werd bijgebracht, was eerbied voor hoogwaardigheidsbekleders. Het contact tussen het gewone volk en de bestuurlijke elite was erg formeel en afstandelijk. Men schreef een onderdanige brief of vroeg bij wijze van spreken audiëntie aan. Daar kwam een vluchtig gesprek wel op neer. In de villa’s die in de negentiende eeuw werden gebouwd was achter de voordeur een kleine wachtkamer, waar de gewone man of vrouw zijn of haar opwachting mocht maken. Ontvangen worden in de woonkamer was alleen voor soortgenoten weggelegd.
Een wereld van verschil met nu. Geen minister die niet twittert, geen autoriteit die zichzelf belangrijk vindt, doet het zonder een eigen website. Een roedel parlementaire journalisten zwermt rond het Binnenhof om ruzies te suggereren en zo nieuws te produceren. Horden lobbyisten van provincie, gemeentes en bedrijven pappen met politici en ambtenaren aan om wat gedaan te krijgen. Dat heeft allemaal een vernietigende uitwerking gehad op het decorum.
Nog in de jaren zestig van de vorige eeuw schreef je een brief, waarbij je er vooral op moest letten dat je een autoriteit met de vereiste titulatuur benoemde en voorts een onderdanige schrijfstijl gebruikte. Die titulatuur vulde onder het hoofdstuk “Titels en praedicaten” twee bladzijden in mijn studentenagenda. Zo kon ik mijn professor aanschrijven met “Weledelhooggeleerde heer.” Een burgemeester van een grote gemeente – of Leeuwarden daartoe behoorde weet ik niet – was een hoogedelachtbare heer. De rest van de Friese burgemeesters moesten het doen met edelachtbare heer. Ik kan mij niet goed meer herinneren wanneer die titulatuur achterwege bleef. Het zal ergens in de zeventiger jaren zijn geweest.
Die titulatuur maakte deel uit van het decorum dat een bestuurder een aureool verschafte en dat bijdroeg aan het imponeren van het gewone volk. Als die ergens over geïnformeerd moest worden, dan gebeurde dat in gedragen bewoordingen. Vanaf een podium achter een spreekgestoelte en uiteraard zonder enige tegenspraak. Zo werd het volk meegedeeld wat goed voor hem was.
Een brief behoorde geschreven te worden. Vandaar dat een goed handschrift belangrijk was. Daar werd op de lagere school op toegezien. Alleen een dokter kon zich hanenpoten permitteren maar dan ook alleen in een recept. Een brief typen was onpersoonlijk en dat deden alleen instanties. Er moest dan wel foutloos getypt worden. Wegraderen met een scheermes werd hoogstens bij brieven aan gewone burgers getolereerd. Typistes werden geacht foutloos te typen en het kwam voor dat een chef voor de ogen van de typiste en ten aanschouwe van het gehele kantoorpersoneel een brief met een enkele typefout demonstratief verscheurde.
Een interview van een minister die uit het buitenland terugkwam, begon altijd met de vraag van de journalist of de reis goed verlopen was en hoe zijne excellentie zich voelde. Soms bleef het daarbij. De gesprekstoon was eerbiedig en echt kritische vragen werden niet gesteld, dat was onbeschoft. Het gewone volk op afstand houden vergemakkelijkte vroeger het leven van autoriteiten in aanzienlijke mate. Populair gedrag was dan ook volstrekt misplaatst.
Er heerste in de jaren zestig nog een weldadige rust in Den Haag. De kloof tussen enerzijds autoriteiten en anderzijds gewone burgers en ondernemers was groot. Een minister was bijna ongenaakbaar en hij werd afgeschermd door een legertje ambtenaren, waarbij de moeilijkste hindernis zijn secretaresse was. Tussen lieden van gelijke importantie werden afspraken gemaakt door hun secretaresses. Ik herinner mij, dat een noordelijke autoriteit eens – heel spontaan – zelf de telefoon nam om met een Haagse topambtenaar een afspraak te maken. Hij werd niet direct doorverbonden maar kreeg eerst zijn secretaresse aan de telefoon. Dat was een belediging en woedend klapte hij dan ook de telefoon op de haak. Er volgde een heen en weer gebel door de secretaresses en het duurde enige dagen voordat die belediging telefonisch was bijgelegd.
Geen minister die bij nacht en ontij hoefde op te draven om in de Tweede Kamer, voor de pers en tv, iets te komen uitleggen. De vrouw van Jelle Zijlstra bijvoorbeeld zette toen hij minister was, op een vast tijdstip de kruimige aardappels al op tafel, want Jelle kwam altijd stipt op tijd thuis. Jelle was trouwens erg gemakzuchtig, maar werd desondanks door de media en het volk als uiterst bekwaam en deskundig beschouwd.

Bekwaam en gemakzuchtig was ook mr. J. W. Beyen. Daarover vermeldt W. H. Weenink in zijn biografie over hem een mooie anekdote. Toen deze twee luiaards tezamen in een kabinet Drees zaten, huurden Beyen en Zijlstra op Scheveningen een strandhuisje, waar ze bij zonnig weer liever bivakkeerden dan op hun departement. Wanneer de bode de stukken die ze hadden moeten ondertekenen, kwam ophalen dan knersten die soms van het zand dat er tussen zat.
De pers verzweeg meer dan ze publiceerde. Zo bleven seksuele slippertjes van politici onbesproken. Een gedragsregel die bijvoorbeeld ook sportjournalisten aanhielden. Zo hielden ze sappige escapades van voetballers en vaak ook van de meegereisde voetbalbobo’s buiten hun kolommen. Verzwijgen dat was toen bij de media de mores om zo het image van onberispelijkheid niet te besmeuren. Die regel schenden dat was pas echt smerig. Dat was riooljournalistiek!
Het moderne leven is vooral beleven geworden. Men wil zich vermaken zonder zich ergens aan te verbinden. Die instelling vind je ook terug in het menselijk contact, dat is erg oppervlakkig. Emotie of medeleven tonen is vaak gespeeld. Er zijn plekken waar mensen samendrommen zonder wederzijdse betrokkenheid. Zoals bij een tramhalte of bij een party van BN ers. Bij het eerste kijkt men uit naar de tram bij het tweede naar een interessant contact.
“Recepties zijn er niet voor de flauwekul, je moet er netwerken” zo zei mijn voormalige baas. Netwerken is een moderne benaming voor wat je vroeger flikflooien zou noemen. Om gespeeld aardig tegen elkaar te doen met bijbedoelingen. Het woord netwerken roept bij mij altijd de associatie van een groep vlooiende bavianen op. Nu zijn het niet zozeer meer recepties als wel party’s die gebruikt worden om elkaar te informeren over wat er achter de schermen speelt en om onderling zaken af te handelen.
Mijn vrouw en ik arriveerde eens op een tuinparty en overzagen vanaf het bordes de meute. Het was zonnig weer en dat zorgde voor een opgewekt tafereel. Terzijde stond onopgemerkt de chauffeur van een vip die ik regelmatig tegenkwam. Ik maakte altijd wel een opmerking of een kort praatje met hem. Ik vroeg hoe de party verliep. “Ach, zei hij ze zijn allemaal weer eens bij elkaar en het gaat er vrolijk aan toe. Maar U moet eens op hun ogen letten.” Iedereen keek uit zijn ogen als een soldaat die in vijandelijk gebied op patrouille is.
Als je op zo’n bijeenkomst met iemand praat heb je nooit volledig zijn aandacht. Vaak kijkt hij over je schouder of er verderop iemand staat die nog belangrijker is. Het is de kunst om belangrijke en succesvolle figuren aan te klampen en zo lang mogelijk met hen in gesprek te blijven, want dat straalt op de aanhouder af. Terwijl de hooggeplaatste figuur zich juist zo snel mogelijk wil ontdoen van een klitterige mindere.
Waar men het met een slappe handdruk bij moet laten zijn personen die in moeilijkheden verkeren of negatief in het nieuws zijn. Met een loser staan praten beschadigt je image. Een bemoedigend schouderklopje gaat al te ver. Aanraken is niet zomaar een gebaar, want er is ook nog de magie van dat er “iets” tussen personen overdraagbaar kan zijn. Zoals succes, maar ook ongeluk. Daarom willen supporters na de wedstrijd het veld bestormen om hun voetbalhelden aan te raken. Als die gewonnen hebben uiteraard. Zodat ook zij met wat ze ondernemen succes hebben. Handopleggen als ritueel berust daar ook op.
Dat spel van aantrekken en afstoten bij de rondgang moet uiterst subtiel worden gespeeld. Niemand moet verkeerde conclusies trekken en nodeloos vijandschap oproepen is dom. Want zoals Bredero zei: “Het kan verkeren.” Het spel om invloed en macht kenmerkt zich immers door wisselvalligheid.
Daartussendoor scharrelen altijd nog wel enkele oude mastodonten, die door de gastheer zijn uitgenodigd en ze willen er nog graag bij horen. Pijnlijk, want het verleden heeft afgedaan en daarmee hun verdiensten. Ze worden dan ook over het hoofd gezien. Geen betere plek om gewaar te worden hoe de pikorde is als op een receptie of party. Na deze uitleg zal het duidelijk zijn, dat het bezoek en van dit soort ontmoetingen erg inspannend is en het uiterste aan alertheid vergt
Maar ook hier was het Amerikaans gedoe doorgedrongen. D.w.z. een sterk overdreven getoonde hartelijkheid die gespeeld was. Met als gevolg dat de handdruk vergezeld ging met een knuffel bij de vrouwen en een joviale omhelzing bij de mannen. Dat gedoe begon ergens in de jaren zeventig of tachtig. Het werd toen het “bon ton” om de dames te zoenen en met de jaren werd de begroeting steeds kleffer. Eerst een keer, later twee en zelfs drie keer tot de Corona toesloeg. Soms werd er net gedaan of er gezoend werd, maar was het niet meer dan even vluchtig met de wangen langs elkaar aaien en een bijpassend sussend kus geluidje maken. Ik was desondanks altijd bezorgd om op een party te belanden waar als hapje zoute haring op roggebrood geserveerd werd. Dat gebeurde meestal in het voorjaar als er nieuwe haring werd aangevoerd. Met als gevolg, zo vreesde ik, dat je na afloop rook alsof je net van een vistrawler was afgemonsterd.

Dat risico loop je nu niet meer. Het corona- virus heeft verstrekkende gevolgen voor onze samenleving. Onze economie wordt zwaar getroffen en de eenzaamheid onder bepaalde bevolkingsgroepen is groot.
Maar om een enkel lichtpuntje te noemen, je hoeft niet meer voor bezinning naar een woestijn af te reizen. Je bent in je eigen huis al een heremiet. Of een heremietje zoals jongeren die niet meer naar school of kroeg kunnen. Tijd genoeg om diep over zaken na te denken. Voorts worden onze manieren weer afstandelijk, minder misplaatst uitbundig en dat zal bij sommige party’s een hele opluchting zijn.
Leeuwarden 2021