Zo word je vereerd en gedecoreerd
Als authentieke viermastbark die ooit als vrachtvaarder de wereldzeeën had bevaren, is de Kruzenstern nu bij elke grote zeilvaartmanifestatie een ware publiekstrekker. Zodra ze afgemeerd ligt en opengesteld wordt voor bezichtiging, zet de bemanning op het tussendek, tafels en schragen neer om daarop allerlei spulletjes uit te stallen die de bezoekers kunnen kopen. De opbrengst is een welkome aanvulling op hun magere gage.
Bij die ratjetoe aan spulletjes zit – zo lang de voorraad strekt – een schoenendoos vol met onderscheidingen. Niet van goud of zilver, maar van geperst aluminium. Met geverfde afbeeldingen van allerlei politieke kopstukken uit de communistische tijd en historische helden. Voorts medailles met symbolen bij, zoals hamer en sikkel, korenschoven enz. allemaal weggedaan door bejaarden en gedesillusioneerde communisten. Veel belangstelling is er niet voor want je kan moeilijk jezelf ermee decoreren.
In de communistische tijd werd het volk tevredengesteld met een stortvloed aan onderscheidingen. Ambtenaren, arbeiders en plichtsgetrouwe huismoeders kregen die bij opmerkelijke prestaties opgespeld. Het communisme had beter door dan het kapitalisme dat je mannen en vrouwen zo ook kon belonen met bewondering en waardering. Terwijl zij in een kapitalistisch systeem hoogstens een premie kregen.
Maar naast het verschil in belonen tussen het communisme en het kapitalisme geldt ook nog ‘s lands wijs, ‘s lands eer. Zelfs binnen Nederland bestaan er regionaal cultuurverschillen in de manier waarop iemand wordt geëerd. In Friesland doen wij daar niet veel aan. De Friese taal is dan ook schraal met waarderende woorden. Terwijl je in Brabant en Limburg bij overlijden de hemel in werd geprezen. Als je (goed) katholiek was geweest.
“It koe minder” was in mijn jeugd al een groot compliment. Volwassenen die een bijzondere prestatie hebben geleverd, wisten nooit goed waar ze in Friesland aan toe waren. Loftuitingen werden namelijk steevast vermengd met kleinerende opmerkingen. Want als je succesvolle figuren te veel prijst, stijgt hen dat naar het hoofd. Ze voelen zich te goed voor ons en dat kan niet in de Friese samenleving. Friezen om ùtens mag je best prijzen zelfs heel uitbundig, want ze verblijven op veilige afstand. Ze zijn zo niet alleen ongevaarlijk, ze zijn zelfs nuttig. De Friese achterblijvers kunnen zich met hen vereenzelvigen en dat helpt tegen een eventueel minderwaardigheidscomplex. Dat je gemakkelijk kan oplopen als je in Friesland achterblijft.
Een mooi voorbeeld van die denigrerende provinciale gedragscultuur was de prijsuitreikingen zoals ik die in de jaren zestig nog op dorpsniveau heb meegemaakt. Die uitreiking werd gehouden in de bovenzaal van het dorpscafé waar de deelnemers met hun aanhang zich verzameld hadden en ondertussen het wachten bekortten met een borrel en roken. Zodat er een dichte mist van sigarenwalm en sigarettenrook hing want het bestuur of de jury had tijd nodig om zich bij het hardzeilen of het schaatsen te beraden over ingediende protesten. Of zij namen ruim de tijd voor een nei-petear zoals dat in het Fries heet.
De voorzitter was bijna altijd een dorpsnotabele, die – vooral wanneer hij de uitreiking in het Fries kon doen – de prijswinnaars voor de vuist weg langdurig toesprak. De borrel(s) hadden hem welbespraakt gemaakt en zijn toehoorders mild gestemd. De prijswinnaars werden geconfronteerd met een merkwaardige cocktail van spot en lof. Waarop vanuit de zaal met gelach en opmerkingen werd gereageerd. Soms liet een prijswinnaar dat niet zomaar over zijn kant gaan en reageerde ad rem.
Zo werd een prijswinnaar eerst op zijn tekortkomingen gewezen, op het geluk dat hij gehad had en dan volgden pas de nodige loftuitingen. De tweede prijswinnaar kon op enig meeleven rekenen en de derde prijswinnaar was een echte loser, die hoogstens een schamel bemoedigend woord toegevoegd kreeg. Wat des te meer schrijnde. Begrijpelijk dat veel Friezen gebukt gaan onder faalangst.
Zo herinner ik mij nog dat een voorzitter bij een korte baan schaatswedstrijd voor meisjes de eerste prijswinnares die voor haar leeftijd klein van stuk was, nog zoiets toevoegde als:” Je bent ook zo klein, dat je onder de wind doorkruipt.” Dat was eigenlijk misbruik maken van de omstandigheden, want het woei stevig. Om vervolgens op te merken dat ze wel goed gereden had. De bekende Friese mixture.
Nu ik het toch over Friese folklore heb, bij een afscheid werden er weliswaar mooie woorden gesproken, maar degene die toegesproken werd, gebruikte vaak zijn dankwoord om de nodige kritiek te spuien en oude rekeningen te vereffenen. Het moest nu maar eens goed gezegd worden. Toen ik pas bij de KvK was, maakte ik voor het eerst mee hoe het er tijdens een afscheidsdiner met toespraken aan toeging. Dat was voor onze voorzitter geen verrassing, hij wist dat enkele leden die na hun zittingstermijn niet herkozen waren, daar goed de pest over in hadden. Dit wordt een lastige middag zei hij tegen mij. Wat mij verbaasde maar ik kwam pas kijken.
De soep werd heet opgediend, maar was al aardig afgekoeld toen de eerste spreker uitgesproken was. Uiteraard met een aantal verwijten. Gevolgd door enkele anderen die tussen de gangen door het ook stevig opschepten. Aan de voorzitter om hen op gepaste wijze van repliek te dienen en daar was wel enige diplomatie voor nodig. O, ja dat ging allemaal in het Fries. Een mooie taal om vetes in te beslechten.
Ik denk dat dit ongemakkelijk afscheid nemen verleden tijd is en dat is maar goed ook. Maar wij zijn nu in het andere uiterste beland. Onder invloed van de tv wordt er steeds meer op zijn Amerikaans gehuldigd. Met veel aanstellerij op het podium, zoals innige omhelzingen en uitzinnige reacties in de zaal. De onoprechtheid is stuitend er wordt niets uitgesproken. Ik weet niet hoe snel ik met opkomende walging de tv moet afzetten.
Voor allerlei flauwekul worden er tijdens gala bijeenkomsten aan Jan en alleman prijzen uitgereikt. Met bekers met de afmeting van een emmer en met een geldprijs waarbij je een tijdje op je lauweren kan rusten. Vroeger ging het er zo bescheiden en naïef aan toe, dat het in deze emotionele tijd bijna onvoorstelbaar geworden is. Je won een wandbord, een beker of een medaille en daarbij had je dan een toespraak te verduren zoals ik die net beschreef en daarmee was het dan afgelopen.
Onze medailles waren niet zoals de Russische van aluminium, die er gloednieuw blijven uitzien, maar van blik of van koper en daar raakt na vrij korte tijd de glans al vanaf en zie je hoe vergankelijk roem is. Een gevoel van treurnis bekroop mij toen ik als jongen op zolder een tweetal sigarenkistjes vol met medailles vond en verder nog enkele bekers. Ze waren van mijn vader, die ooit in zijn jeugd op sportgebied een uitblinker was geweest. De blinkende zilverkleurige bekers waren dof geworden en de koperen medailles waren groen uitgeslagen. Al die trofeeën had hij met zijn elftal, waarvan hij aanvoerder was, gewonnen op de vele voetbaltoernooien. Die waren blijkbaar in de twintiger en dertiger jaren van de vorige eeuw erg populair. Daarnaast behaalde hij persoonlijk nog diverse prijzen o.a. bij het kaatsen. Dat wegstoppen in sigarenkistjes gaf aan dat hij later wel andere zaken aan zijn hoofd had. Zoals het weer opbouwen van zijn bedrijf na de oorlog. Er waren ook genoeg mannen en vrouwen die trots bleven op wat zij gepresteerd hadden en elke gelegenheid aangrepen om er mee te pronken.
Die hadden waarschijnlijk ook fanatiek jacht gemaakt op een onderscheiding. Zoals bij het door velen begeerde Elfstedenkruisje. In overeenstemming met de Friese cultuur is het een zeer bescheiden kruisje en je kon het ook niet dragen. Dat was ook niet nodig want in Friesland wist iedereen wel wie de Elfstedentocht had gereden en daar hoefde je niet mee te koop te lopen. Daar kwam in 2013 verandering in. Dit is mij verteld door een bestuurslid die erbij was. Het klopt niet met de officiële versie, maar ja wat is waarheid. De Vereniging de Friesche Elfsteden werd koninklijk en het bestuur werd naar Den Haag ontboden. Daar werd voorzitter en secretaris meegedeeld, dat nu het Elfstedenkruisje een officiële onderscheiding was voorzien moest zijn van een lint zodat het voortaan gedragen kon worden. Voorts werd het aangevuld met een knoopsgatversiersel. Volgens mijn zegsman hadden zij daar nooit aan gedacht en ze snapten ook niet waarom dat op stel en sprong moest. Later werd hen dat duidelijk. Toen zij namelijk tijdens de kroning van Prins Willem Alexander tussen al zijn opgespelde onderscheidingen ook het Elfsteden kruisje zagen dragen. Een onderscheiding die hij ook echt verdiend heeft en waarop hij terecht trots mag zijn.
Die hadden waarschijnlijk ook fanatiek jacht gemaakt op een onderscheiding. Zoals bij het door velen begeerde Elfstedenkruisje. In overeenstemming met de Friese cultuur is het een zeer bescheiden kruisje en je kon het ook niet dragen. Dat was ook niet nodig want in Friesland wist iedereen wel wie de Elfstedentocht had gereden en daar hoefde je niet mee te koop te lopen. Daar kwam in 2013 verandering in. Dit is mij verteld door een bestuurslid die erbij was. Het klopt niet met de officiële versie, maar ja wat is waarheid. De Vereniging de Friesche Elfsteden werd koninklijk en het bestuur werd naar Den Haag ontboden. Daar werd voorzitter en secretaris meegedeeld, dat nu het Elfstedenkruisje een officiële onderscheiding was voorzien moest zijn van een lint zodat het voortaan gedragen kon worden. Voorts werd het aangevuld met een knoopsgatversiersel. Volgens mijn zegsman hadden zij daar nooit aan gedacht en ze snapten ook niet waarom dat op stel en sprong moest. Later werd hen dat duidelijk. Toen zij namelijk tijdens de kroning van Prins Willem Alexander tussen al zijn opgespelde onderscheidingen ook het Elfsteden kruisje zagen dragen. Een onderscheiding die hij ook echt verdiend

De begeerte om mee te mogen rijden en het Elfsteden kruisje te bemachtigen, is groot. Er werd dan ook van alles geprobeerd om een startbewijs te krijgen. Vlak voor één van de laatste Elfstedentochten overleed een bekende Elfsteden wedstrijdrijder. De begrafenis moest nog geregeld worden toen de weduwe een aantal malen werd gebeld met de vraag: “Nu ….. overleden is, kan ik zijn startbewijs overnemen?” Zo werd ik gebeld door een geaffecteerd sprekende secretaresse van een Nederlandse ambassade in een ver weg land die mij meedeelde dat die en die al in het vliegtuig zat en morgen in Nederland aankwam om de dag daarop de tocht te rijden. Hij rekende erop, dat ik voor een startbewijs zou zorgen. Typisch de vanzelfsprekendheid van iemand die zich belangrijk waant en jammer genoeg ook was, zodat ik met tegenzin er één regelde.
Het fanatisme waarmee de deelnemers probeerden de tocht te volbrengen, was groot. Het is een wonder dat er tot nu toe geen doden of zwaargewonden zijn gevallen. Al hoewel er toch wel eens wat gebeurde. Zoals bij Karst Leemburg, een Elfsteden winnaar van wie de bevroren grote teen geamputeerd werd. Later was hij als oude man altijd aanwezig bij de inschrijving en toonde dan trots zijn grote teen, die hij op sterk water als een trofee bewaarde. Altijd goed voor een foto in de krant. Van een andere Leeuwarder schaatser ging het gerucht dat hij ook iets kwijt was geraakt, dat hij niet op sterk water had bewaard om er op de dag van inschrijving mee te pronken. Om dat verlies te voorkomen stopten de schaatsers een krant in de broek. Maar als een beter voorbehoedmiddel tegen deze vorstschade werd een zeemleren zak aanbevolen.
Soms ging het fanatisme zo ver, dat men zijn leven ervoor op het spel zette. Dat deden bijvoorbeeld militairen. Ik ben als dienstplichtig militair een tijdje de administratieve rechterhand van een onderluitenant geweest! Een rang die alleen bij het Koninklijk Nederlands Indisch Leger bestond. Hij beschouwde zich nog steeds als een KNIL militair en droeg hun naoorlogs uniform, dat door een iets lichtere kleur afweek van het gangbare uniform. Waarschijnlijk liet hij dat speciaal maken. Voor het Nederlandse leger had hij weinig goede woorden over. Voor zijn KNIL des te meer.
Ik diende onder deze bijzondere militair waarvan ik jammer genoeg de naam vergeten ben, op de legerplaats Ossendrecht. De legerplaats waar de rekruten voor de zware artillerie opkwamen. Hij sleet er door zijn handicap – hij liep mank – de rest van zijn diensttijd als administrateur van een batterij. Dat deed hij zonder enig enthousiasme. Binnen de batterij en de legerplaats werd hij door het kader gerespecteerd en gevreesd. Zijn positie was binnen de batterij onaantastbaar.
Hij was een korzelige man. Uiterst intelligent, die in de crisis van de jaren dertig in arren moede voor het KNIL had getekend. Andere onderofficieren op de legerplaats vertelden mij, dat hij wel eens collega’s voor de krijgsraad verdedigd had. Zoals bij de afzwaaier op Het Harde. Bij die legerplaats ligt een schietbaan waarop de artillerie kan oefenen. Die schietbaan zeker twaalf kilometer lang loopt – uiteraard op enige afstand – parallel aan de spoorlijn Zwolle – Amersfoort. Tijdens een oefening werd er door een batterij zo beroerd geschoten, dat een granaat buiten de schietbaan niet ver van de spoorlijn terecht kwam. Waar een kwartier later een trein zou passeren. Deze granaat zorgde niet, zoals vallende bladeren in de herfst wel doen, voor vertraging. Desondanks bleef de gebeurtenis voor de journalistiek niet onopgemerkt.
Zo verscheen in de pers een artikel met de strekking dat zich daar een ramp had kunnen voltrekken. Als die granaat later was afgeschoten en nog verder was afgezwaaid, dan had hij die passagierstrein geraakt! Deze aandacht van de pers betekende, dat de zaak niet in de doofpot gestopt kon worden. Want verzwijgen van wat er werkelijk gebeurd is, is een gangbaar militair gebruik. Hier moest dus noodgedwongen op worden gereageerd en volgens de gangbare militaire mores moest daarvoor een kop rollen en uiteraard behoorde dat iemand van een zo laag mogelijke rang te zijn.
Dus werden niet de batterijcommandant, de officieren die zich met het rekenwerk hadden beziggehouden of de opstelling van het kanon hadden aangegeven, verantwoordelijk gesteld, maar de onderofficier die ‘vuur’ had geroepen. Met dat bevel was immers volgens de militaire logica de ramp begonnen. Deze onder vuur liggende onderofficier zag het zwerk drijven en had voor zijn verdediging een beroep op mijn onderluitenant gedaan. Op zichzelf geen moeilijke zaak, die dan ook in vrijspraak eindigde, maar je moet wel de moed hebben om als verdediger op te treden. Want hogerhand vond dat niet leuk.
Uiteindelijk werd de smoes verzonnen dat de ontploffing niet een granaat van die batterij was geweest, maar een spontane ontploffing van een oude Duitse granaat. Een kul verklaring die de pers echter voor zoete koek accepteerde. Wat veel zegt over de kritisch instelling van de toenmalige pers.
Omdat ik over de Tweede Wereldoorlog het nodige wist, kreeg ik hem daarover wel eens aan de praat. Want zoals veel veteranen zweeg hij daar liever over. Het onbegrip wat zij dan van buitenstaanders over zich heen krijgen, irriteert ze. Hij had als militair in Nederlands-Indië tegen de Japanners gevochten. Vervolgens was hij als krijgsgevangene tewerkgesteld aan de Birma spoorweg. Om daarna in Indië aan de politionele acties deel te nemen. Daar was hij gewond geraakt en wel – volgens eigen zeggen – door een lachwekkend ongeval. Hij werd als parachutist gedropt en was toen in een telegraafpaal langs een spoorlijn beland. Hij kon zich met geen mogelijkheid uit die benarde positie bevrijden en was toen geraakt door een passerende trein. Een kwetsuur die met de jaren verergerde. Maar die voor hem geen aanleiding was om zich te laten afkeuren. Die kwetsuur weerhield hem er niet van om na Indonesië voor Korea te tekenen. Naar zijn beweegreden om dat te doen heb ik hem niet durven vragen. Hoewel hij mij diverse malen verzekerde: “Keizer zorg ervoor dat je nooit in een oorlog terecht komt.” Zijn oorlogservaringen stemden hem bitter en maakten dat hij het hele militaire gebeuren en wat zich verder in de samenleving mocht afspelen maar wat slap gedoe vond.
Hij had mij opgepikt uit een groep rekruten. De twee burgerambtenaren, afkomstig uit Rucphen een berucht dorp, waren langdurig ziek geworden en de administratie dreigde in het ongerede te geraken. Hij koos mij uit en zei dat als ik de administratie op orde kreeg, hij mij zou vrijwaren voor klussen van andere onderofficieren die veel arbeidstijd staken in toepen. Een kaartspel dat in het Zuiden des Lands blijkbaar erg populair was en mij ook graag wilden inschakelen om hun werk op te knappen.
Toen ik begon met mijn werkzaamheden en hij op zoek ging naar allerlei administratieve bescheiden, vond hij in een bureaula nog een beschimmelde bokking! Ik had de administratie al snel in orde en dat daar twee kerels mee belast waren, zei veel over hun werk- en eetlust. Hij had zoveel vertrouwen in mij dat hij alleen ’s morgens nog een paar uren aanwezig was. Hij gaf mij dan wat opdrachten en verdween. Waar naartoe? Ook dat heb ik hem maar niet gevraagd.
Die Korea oorlog was een regionale, conventionele oorlog, die hier nu volledig vergeten is. De censuur hield veel slecht nieuws achter, maar er zijn daarbij honderdduizenden militairen gesneuveld en twee miljoen burgers om het leven gekomen. Op een gegeven ogenblik was door zware aanvallen van de Chinezen het moreel van zijn onderdeel erg slecht. Om dat op te beuren landde er in een fase dat het aan het front even rustig was, een Amerikaanse helikopter. Daaruit stapten in vol ornaat enkele hoge Zuid Koreaanse militairen. Vervolgens mochten de officieren in de mess uit een kist vol met Koreaanse onderscheidingen er elk één uitzoeken. Zo zag je een stel grote kerels in die kist grabbelen en elkaar de onderscheidingen uit de handen scheurden met kreten als: “…… Die is van mij….. Ik zag hem het eerst ” Ze kregen bijna ruzie om dat blik.
Na deze uitreiking vertrok deze traumaheli naar een andere plek aan de frontlinie. Er waren militairen die volgens hem echt vochten voor een onderscheiding. Want bij een uniform hoort blik. Liefst een hele rij opgeprikt op de borst. Anders loop je er op een parade naakt bij en dat kan natuurlijk niet. In vredestijd wordt het moeilijk voor hoge militairen om voldoende onderscheidingen te verzamelen. Dus moeten er allerlei onderscheidingen waarvoor geen schot gelost is, bedacht worden om zo deze brave borsten er mee te tooien. Het ontbreekt eraan dat voor het aangeschoten raken op een receptie al een onderscheiding wordt uitgereikt.
Behalve deze onderluitenant heb ik later weer een Korea veteraan ontmoet en wel A. P. Ploeg. Hij was als officier in Korea geweest, werd daarna o.a. docent aan de Hogere Krijgsschool en na 1972 Tweede Kamerlid voor de VVD. Hij was van1982 tot 1986 staatsecretaris. Niet van Defensie zoals voor de hand lag, maar van Landbouw. Een troostprijs voor dat hij het zo lang in de Tweede Kamer had uitgehouden. Van agrarische zaken wist hij geen klap af en dus werd hij uit de buurt van boeren gehouden. Boeren zijn nu eenmaal geen diplomaten en zij zouden hem zijn gebrek aan kennis van zaken hebben verweten. Hij kreeg daarom dierenwelzijn en visserij toebedeeld.
Hij was in Harlingen aanwezig bij de inscheping van de laatste stamboek kalfvaars dat verbannen werd naar Egypte. Waar het slecht gesteld is met het dierenwelzijn. Trouwens ook met het welzijn van de Egyptenaren. Maar als je zakendoet moet je daarover niet piekeren. Het was voor de Firma Schaap en voor onze vee export een grote order en dat verdiende Haagse aandacht.
Ik zat na afloop tijdens het diner naast hem en het klikte tussen ons beiden en heus niet alleen omdat wij de enige niet agrariërs aan tafel waren. Hij maakte op mij bepaald niet de indruk een onderscheidingen graaier te zijn. Hij vertelde dat de persfotografen graag een foto wilden knippen waarop te zien was hoe hij dat dier via de valreep aan boord bracht en daarin stemde hij met tegenzin in toe. Toen gebeurde waarvoor hij al bang was, de deportatie stond de kalfvaars niet aan, want op de valreep begon ze heftig tegen te spartelen. Hij had vervolgens met angst in zijn lijf dat ondier de gangway opgesleurd. Zich niet bekommerend om haar dierenwelzijn.
Hij vond dat hij daarmee heldhaftig was opgetreden, want zo zei hij tegen mij: “Ik ben als de dood voor beesten en een staatsecretaris die op de gangway door zo’n beest wordt besprongen, die foto haalt de voorpagina.” Zo blijkt dat je niet alleen op het slagveld angst moet overwinnen. Ik deelde die met deze Korea veteraan. Elk beest dat boven de knie uitsteekt, wantrouw ik ten zeerste en deze angst schiep een band.
Ad Ploeg vond ik een prima kerel en ik kreeg niet de indruk dat hij wrokkig was over zijn staat secretariële troostprijs. De benoeming van een Korea veteraan op Defensie had voor de hand gelegen. Maar kennis van zaken is in de politiek niet belangrijk. Ik had het graag met hem over zijn belevenissen in Korea gehad. Misschien kende hij mijn onder luitenant. Maar hij maakte geen enkele toespeling in de richting van zijn oorlogsverleden.
Dat was zeker wel gebeurd als hij een Amerikaan was geweest. Die meten hun successen breed uit. In materiele zaken, auto’s, huizen, jachten, secretaresses enz. En uiteraard horen daarbij allerlei trofeeën. Hoe kinderachtig ook. Ik ging naar de VS om wat zaken te regelen en zou bij enkele ondernemers langsgaan. Het was mijn eerste bezoek aan de VS en mijn eerste kennismaking met Amerikaanse ondernemers. Om een indruk te krijgen van hun gedrag had ik ter voorbereiding wat management literatuur gelezen.
Een echt Amerikaans boek dat pretendeerde een handleiding te zijn op weg naar succes, stond vol met “goede” tips. In een hoofdstuk over hoe je door houding en gedrag kon imponeren, stond o. a. dat je op je kantoor altijd de bekers moest uitstallen die je bij sportactiviteiten had gewonnen. Want sportprestaties staan in de VS in hoog aanzien en door al die bekers kon iedereen zien dat je van kinds af aan geen loser maar een winner was! Eén van die goede (!) tips uit dat boek was dat wanneer je er maar weinig gewonnen had, je dan wat bekers moest aanschaffen en daarin moest laten graveren welke prijs het hier betrof. Maar wel zo, dat het moeilijk te verifiëren viel waar en wanneer je die beker gewonnen had! Er stonden in dat boek nog net geen tips hoe je jaarcijfers kon manipuleren om succes te suggereren. Dat werd blijkbaar aan eigen creativiteit overgelaten.
Ik ging bij een ondernemer van Nederlandse afkomst langs, die als jongeman naar de VS was geëmigreerd. Hij was een duidelijk geval van zeer geslaagde integratie en hij had dus afstand gedaan van zijn Nederlandse nuchterheid. De man gedroeg zich als een echte Amerikaanse selfmade man. Trots op wat hij bereikt had namelijk het bezit van een florerend middelgroot bedrijf.
Op zijn directiekamer was de wand achter zijn bureau helemaal bedekt met ingelijste foto’s, waarop hij stond met allerlei belangrijke figuren. Er stond voorts in de hoek zelfs een standaard met een Amerikaanse vlag, die hij van de president in ontvangst had mogen nemen. Dat gebeurde bij een promotie tour van de president. Hij deed die tour per helikopter en de vlag werd niet aan hem overhandigd maar uit de helikopter gedropt! Zo maakte ik uit zijn woorden op.
Ik zou dat als een vernedering hebben beschouwd, maar dat zei ik er niet over. Mijn selfmade man had ook flink wat bekers – al of niet eerlijk behaald – uitgestald en ze blonken smetteloos. Daar zorgde ongetwijfeld zijn secretaresse voor. Die vast een groot blik zilverpoets in haar bureaula had liggen. Om het ijs bij deze uitblinker te breken toonde ik uiteraard mijn bewondering en ik onderdrukte elk sprankje Fries commentaar. Ach, zonder schijnheiligheid doe je nu eenmaal geen zaken.
In Nederland wordt elk jaar met spanning uitgekeken naar de lintjesregen. Velen hadden last van een leeg knoopsgat en hoopten dat ze eindelijk er één zouden krijgen. Wij d.w.z. de KvK was betrokken bij die lintjesregen. Dat gebeurde voor het eerst bij de komst van Hans Wiegel. Hij omringde zich altijd met deskundige en discrete adviseurs en dat deed hij dus ook bij het decoreren. Want in het decoratiestelsel draagt de CdK personen voor. Wij voorzagen hem – om het op niveau te houden – van personen aan, die o.i. voor Officier in de Orde van Oranje-Nassau in aanmerking kwamen. Om voor een onderscheiding in aanmerking te komen was naast een onberispelijk gedrag, vooral maatschappelijke betrokkenheid en succes als ondernemer vereist.
Toch is er wel eens iemand gedecoreerd om wat hij niet deed. H. J. A. Hofland schrijft in zijn boek: “Tegels lichten” uitvoerig over de Greet Hofmans affaire waarin hij de zwijgzaamheid van de flikflooiende Nederlandse journalisten hekelt die zich keurig hielden aan de afspraak nooit negatieve dingen over het koningshuis te schrijven. Daniel Schorr een journalist van de New York Times had lak aan die afspraak en had een onthullend artikel klaarliggen. De Nederlandse regering was dat ter ore gekomen en oefende grote druk uit om publicatie te voorkomen. Dat lukte mede door te beloven dat hij benoemd zou worden tot Officier in de Orde van Oranje- Nassau! Hij had liever een koninklijke onderscheiding dan zwijggeld, zo vermoedde Hofland. Passend bij de Amerikaanse voorliefde voor medailles en bekers. Maar ik denk – dat inzicht heb ik aan Amerika overgehouden – dat hij zowel die medaille als zwijggeld heeft opgeëist. Immers voor Amerikanen geldt het statement: The winner takes all.
Er zijn onderscheidingen waar velen feestelijk voor zouden bedanken. Onderscheidingen die iemand niet worden opgespeld, maar die op zijn lichaam worden aangebracht en doelbewust pijnlijk zijn. Om aan te geven dat degene dapper is en niet geeft om pijn. Zelfs blauwe plekken kunnen als onderscheidingstekens dienen. Ik bezit de memoires van een Amerikaanse diplomaat die aan het begin van de twintigste eeuw ambassadeur in Turkije was. Toen nog het Ottomaanse rijk geheten met aan het hoofd een sultan. Een moeilijk land voor buitenlanders. De Europeanen en Amerikanen werden als ze een diplomatieke status hadden, door de bevolking respectvol behandeld. Maar dat gold niet voor hun vrouwen. Die werden vaak lastiggevallen en door hitsige mannen in hun bovenarmen geknepen. Wanneer er een ontvangst was, dan droegen de dames japonnen met blote armen zodat die blauwe plekken duidelijk zichtbaar waren. Het aantal gaf aan hoe verleidelijk de Turken hen vonden.
Wie er niet met een blauw plek vanaf kwam, was de Duitse corpsstudent. Die moest vroeger in een Mensur, een duel dat door studenten op de sabel werd uitgevochten, een kerf in zijn gezicht oplopen. Want het litteken dat zo ontstond, ein Schmiss genaamd, maakte hem er niet mooier op maar verhoogde wel zijn aanzien. Want het werd als een ereteken beschouwd, een bewijs van moed, karakter en dapperheid. Aan dat gebruik kwam na de Tweede Wereldoorlog een einde en voor zover ik het weet, zijn er geen aanwijzingen dat dit gebruik ooit nog eens terugkomt.

Na de oorlog was er een jaarlijks contact tussen de secretarissen van de noordelijke KvK’s en die uit Noord-Duitsland tot stand gekomen. Opgezet om de verstandhouding tussen beide volkeren te verbeteren en dat lukte wonderwel. Vooral omdat wij pijnlijke onderwerpen vermeden. Het ene jaar zaten wij twee dagen in Duitsland, het andere jaar in Nederland. Het was ook erg nuttig want wij informeerden elkaar over wat er op economisch gebied en op het terrein van de ruimtelijke ordening allemaal speelde.
Die Duitse secretarissen waren bijna allen nog van de oude garde. Bij een enkele leek het erop of hij een Schmiss had. Maar ook de oorlog had de nodige zichtbare en onzichtbare sporen bij hen achtergelaten want ze hadden wel allen in de oorlog meegevochten. Voor zover zij daar herinneringen of trauma’s aan overgehouden hadden, wisten ze die bij het nagesprek goed te verbergen onder een laag eruditie en kennis van de klassieke beschaving waaraan bij hen op school veel aandacht was besteed.
Toch kwamen die een keer boven en wel toen een naam van een veldslag viel. Niet de slag bij Stalingrad, Koersk of Caen maar bij Thermopylae. Daar sneuvelde in de oudheid de Spartaanse koning Leonidas met zijn drie honderd Spartanen tegenover een Perzische overmacht. Daarnaast werden er ook nog zeven honderd Thespiërs gedood die zich bij Leonidas hadden aangesloten. Zij worden meestal niet genoemd zoals meestal gaat met lieden die bescheiden zijn.
In een gezelschap van Nederlandse academici zou in een nazit nooit de Slag bij Thermopylae onderwerp van gesprek zijn. Zelfs de Nederlandse geschiedenis zou er niet gauw ter sprake komen. Maar Thermopylae viel die avond na het diner en vervolgens spitste het gesprek zich toe op de vraag in hoeverre zo’n zinloze daad, heroïsch genoemd mag worden. In de oudheid was dat geen vraag. Er werd toen al in de bergpas een gedenkteken voor Leonidas en zijn mannen geplaatst en wel met de tekst:
“O, vreemdeling wanneer gij in Sparta komt, zeg dan dat ik mij aan de wet heb gehouden.”
Dit is mijn vertaling die ik in dat gesprek meende te moeten citeren. Om te laten zien, dat ik met de klassieken uit de voeten kon.
Maar die kennis verbleekte, toen zeker twee Duitsers de tekst in het Grieks herhaalden. Althans dat vermoedde ik, want ik ben geen classicus. Ik vond het frappant dat deze oude kerels zo goed Grieks kenden. Terwijl ze toch ook maar eenvoudig economen waren. Daar konden wij niet tegen op en mijn collega die als jurist wel Grieks en Latijn had gedaan, zweeg ook in alle talen.
Het woord wet moet niet verkeerd worden opgevat, zo werd eraan toegevoegd, want het betekent bevel. Dat vooraf gegeven bevel om in die bergpas standhouden was toen zinvol. Maar na hevige gevechten kon een deel van het Perzische leger door verraad van een herder, Ephialtes hij wordt tot op de dag van vandaag in Griekenland vervloekt, een omtrekkende beweging door het gebergte maken en zou hen in de rug aanvallen. De bergpas nog langer verdedigen was daardoor zinloos geworden. Ze konden zich beter terugtrekken.
Aan dat Spartaanse bevel vasthouden zou hen hun leven kosten en dat beseften ze. Desondanks deden ze dat. Leonidas stuurde de rest van het leger weg om Griekenland te kunnen verdedigen. Hij en zijn mannen vochten zich vervolgens dood. Leonidas verwierf zo onsterfelijk roem.
Maar in onze tijd zou een bevelhebber die dat doet, veroordeeld worden. Ik vond het interessant te horen hoe deze Duitsers dat gedrag beoordeelden. Leonidas was het prototype van een man van “Befehl ist Befeh.” en dat behoorde met de kadaverdiscipline toch tot de Pruisische cultuur? Dat was hen toch met de paplepel ingegeven? Deden ze in Rusland niet hetzelfde? Standhouden tegen beter weten in? Welnu, zij bleken absoluut geen aanhangers van die discipline te zijn. Of zij dat pas na al die kadavers op het slagveld waren geworden, bleef voor mij onopgehelderd. In elk geval confronteerde Leonidas hen wel met hun eigen oorlogsverleden.
Misschien hadden zij ook zinloze of verwerpelijke bevelen uitgevoerd. Eén van hen was kapitein van een snelboot geweest, een ander commandant van een Tiger tank aan het oostfront. Het enige wat die twee zeiden, was dat zij zich er over verbaasden dat ze het overleefd hadden. Of ze nog een ijzeren kruis hadden gekregen, durfde ik niet te vragen. Sommige onderscheidingen kun je beter verzwijgen.
Hun en ons promillage was ondertussen flink gestegen, maar dat maakte hen niet brallerig en ons niet luidruchtig. Want ook de bezetting had bij ons haar uitwerking niet gemist.
Het werd aan tafel een kort herdenken zonder blinkend blik. Woorden bleven achterwege. Wij vervielen in gepeins en de stilte werd pijnlijk. Dus gingen wij uit elkaar en zochten stilletjes onze kamers op. Waar misschien enkelen een nachtmerrie wachtte.
Ik heb de volgende ochtend niemand gevraagd of hij goed geslapen had.
Leeuwarden 2012/ 2021