Skip to content
Home » Artikelen » Het Handel – Magazijn uit 1843

Het Handel – Magazijn uit 1843

Over gesneuvelde soldaten, geplukte ganzen en het verhandelen van bloedzuigers

In 1977 schreef ik “De Kamer neemt de vrijheid” bedoeld als geschenk bij de opening van de nieuwe KvK gebouw. Het onderwerp was de gang van zaken bij de KvK in Leeuwarden in 1877. Toen ontstond ook mijn grote interesse in de economische geschiedenis van de negentiende eeuw. Een eeuw van grote technologische en maatschappelijke veranderingen. Die wel de eerste helft van die eeuw aan ons land voorbijgingen. Vandaar dat ik – naast de vele wetenschappelijk publicaties – bijzonder gehecht ben aan mijn Nederlandsch Handel – Magazijn of Algemeen Zamenvattend woordenboek voor Handel en Nijverheid. Deze verscheen in 1843 en uitgegeven werd door de uitgever van het Algemeen Handelsblad in Amsterdam. Twee kloeke delen van elk bijna 1500 bladzijden. Maar die heb je ook wel nodig met de pretentieuze verklaring op het voorblad:

“Bevattende eene juiste en omstandige beschrijving van den wereldhandel zoo in zijnen geheelen omvang, als in alle zijne bijzondere vakken en betrekkingen, met opzigt tot de geschied- en aardrijkskunde des handels, land- en volkenkunde, natuur- en kunstprodukten, handels- en fabrijkbedrijf, neringen en hanteringen in alle oorden der wereld.”

Daarmee is echt niets te veel gezegd want heel veel alledaagse zaken, die nu voor ons volslagen onbekend zijn, worden daarin verklaard. Deze vraagbaak is oorspronkelijk een Engels werk, maar het is niet alleen vertaald maar er zijn ook veel Nederlandse bijzonderheden aan toegevoegd.

Het is een waar genoegen om dit magazijn door te bladeren en dat doe ik dan ook regelmatig. Om zo gedetailleerd beschrijvingen te lezen over hoe iets werd vervaardigd, over nieuwe uitvindingen zoals de (stoom) machines enz. Door zo kennis te nemen van het verleden, ga je ook anders aankijken wat ons ter harte gaat. Wij willen weer terug naar natuurproducten. Weg met al dat chemische spul. Toen was bijna alles wat wij aten en dronken nog puur natuur. Maar dat werd wel van overal ter wereld weggehaald en daarbij werd geen moment gedacht wat dat voor negatieve gevolgen voor het milieu had. De natuur was de mens vijandig en moest overwonnen worden. 

Bij het lezen van sommige lemma besef je hoe totaal anders over allerlei zaken werd gedacht. Dat lees je niet rechtstreeks, het Handel – Magazijn hield het zakelijk. Maar door wat er niet besproken werd, zoals slavernij, koelie arbeid, kinderarbeid. Of hoe ongezond of gevaarlijk de vervaardiging van bepaalde producten was.

Een enkele keer heb ik het uitgeleend, omdat een textielhistorica kon opzoeken wat een bepaalde benaming betekende. Om maar een willekeurig voorbeeld aan te halen, hoe kwam je er achter wat pleares was? Het moest een stof zijn, maar daar hield haar kennis ook mee op. Het is verbazingwekkend om te lezen hoeveel verschillende benamingen er waren voor allerlei soorten stoffen. Illustratief hoe belangrijk de textielnijverheid in die dagen was. Om de lezer(es) niet in het ongewisse te laten, pleares was “in Frankrijk de gebruikelijke benaming der wol van gestorven schapen welke men meestal uit de Rijngewesten Muhlhausen, Thuringen enz. bekomt. Deze wol wordt met barbarijsche wol vermengd, en alleen tot grove beddedekens aangewend.” Je sliep daar als een roos onder je pleares. Kijk van zulke teksten kan ik maar geen genoeg krijgen. 

Aan het einde van de achttiende eeuw werd in Engeland de stalen schrijfpen ontwikkeld. Waaruit de stalen kroontjespen voortkwam waarmee tot aan de jaren vijftig van de vorige eeuw geschreven werd. Die stalen schrijfpen verdrong langzaam de ganzenveer. Het verhaal gaat dat een Haagse topambtenaar tot zijn pensioen begin twintigste eeuw altijd met een ganzenveer is blijven schrijven. Momenteel gebeurt dat hier en daar weer door personen die zich met kalligraferen bezighouden. Vandaar dat het misschien wel aardig is om wat daarover in mijn Handel – Magazijn te lezen staat. Dat is bijna een gehele pagina want er valt veel over te vermelden. De handelaar die normaliter geen partij ganzenveren kocht, moest wel weten wat hem werd aangeboden. 

Tamme gans, CC BY-SA 3.0 https://creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0, via Wikimedia Commons

“Schijfveren heeten bij voorkeur de vijf buitenste slagpennen in de vlerken der tamme ganzen. De zoogenaamde levende ook zomergoed d. i. die welke den levende dieren in de ruiingstijd zijn uitgevallen, zijn beter meer schaars dan de doode of wintergoed d. i. die welke de geslagte dieren zijn uitgetrokken. De buitenste der gezegde vijf is de kleinste, hardste en rondste, en heeten boutjes. (-) Die van de linkervlerk vallen beter in de regterhand, en buigen zich van boven ook opwaarts; uit hoofde van deze beide voordelen worden zij meer geschat dan die van de regtervleugel. (-) De toebereiding geschiedt op tweeërlei wijze, hetzij in gloeiende asch, zooals vroeger in Hamburg gebruikelijk was, of over gloeiende koolen zoo als bij ons te lande geschiedt. (-) 25 stuks worden te zamen tot eene bos gebonden en dan weder 8 zulke bossen bijeen Verkocht worden zij per 1000 stuks en bij gewigt. (-) Nog geringere schachten dan de vijf buitenste der vlerk gaan als mondstukken voor aarden tabakspijpen (goudsche pijpen) of voor cigarettenpennetjes of als tandenstookers.

Zwanenschachten koomen van Archangel (Archangelsk, havenstad aan de Witte Zee) worden hoogstens tot schrijven op pergament gebezigd. Ravenpennen zijn zeldzaam en daarvoor worden meestal kraaienpennen uitgegeven. (-) zij dienen tot het schrijven van klein schrift, tot pennekunst – teekeningen, ook bij het vervaardigen van landkaarten en tot het besteken van muzijk instrumenten. (-) de meeste en voortreffelijkste ganzenschachten stammen af van de zuidelijke kustlanden der Oostzee (-) Hamburg is voor de pennen uit deze landen het voornaamste bereidings- en verzendingsoord.”

Belangrijke exportsteden waren Hamburg en Riga en voorts werden ook veel ganzenveren vanuit Nederland verhandeld. Engeland voerde in 1829 maar liefst 38.742.000 stuks schachten in! Die zeker door 7.748.400 ganzen – zo bereken ik even vlug – dood of levend zijn geleverd. Andere landen verbruikten nagenoeg dezelfde aantallen. Er werd niet alleen in Engeland maar ook in alle andere Europese landen al evenveel genoteerd, geadministreerd en opgeschreven. Om al dat geschrijf mogelijk te maken moesten er in Europa ontzettend veel ganzen gehouden worden en daarvoor waren veel ganzenhoedsters meedoende. Arme meisjes die vaak onderwerp, of is het lijdend voorwerp waren in sprookjes.

Wij laten nu de twee miljoen wilde ganzen die permanent in Nederland verblijven ongemoeid. Ze worden niet meer kaalgeplukt ook al richtten ze veel schade aan de landerijen aan. Zulke aantallen wilde ganzen waren veertig jaar geleden in ons land niet aanwezig. De gans was een doortrekker die gakkerend in grote V formaties ons land passeerden op weg naar en van arctisch gebieden om daar te broeden. Dat was nu eenmaal een vaste gewoonte. Ze beschouwden ons land als een korte tussenstop.

In de jaren tachtig bleven echter enkele ganzen hierachter. Dat was dan een familie waarvan een gans onderweg aangeschoten was en niet de verre tocht niet meer kon volbrengen. De familieband was zo sterk, dat ze hem of haar niet in de steek lieten. Ze ontdekten zo dat het gras van onze weiden erg eiwitrijk is en dat je daarvoor niet hoefde door te vliegen naar de toendra. 

Nederland was in 1843 niet alleen een groot exporteur van schrijfgerei maar ook van allerlei soorten papier. Dat papier werd hier vervaardigd, maar die ganzenveren zal wel – na bewerking – door verkoop zijn geweest. Maar dat is een veronderstelling van mij. Misschien was er een regio in ons land waar wel heel veel ganzen werden gehouden.

Aan schoonschrijven werd op de lagere school veel tijd besteed. Joost Hiddes Halbertsma beschrijft hoe het in Grou op de lagere school en dat was voor 1800 aan toeging. Zij leerden toen nog niet lezen en schrijven in die “magere, kale en eentonige Romeinsche letter, waarvan het dadelijke gevolg was, dat de jeugd ook niets anders dan die letter kon (lezen)” werden Zij moesten nog leren lezen en schrijven van een “bonte mengeling van lettervormen.” Dat was verre van eenvoudig en als oefenmateriaal gebruikte men “briewen”. Die de ouders zelf moesten kopen. “Wie de briewen kon lezen, kon alles lezen. Briewen noemde men oude papieren van de 16e en 17e eeuw die met de lopende hand van den tijd geschreven waren, onverschillig van welken inhoud. Van deze schrifturen was een grote voorraad bij den boekhandel te Leeuwarden aanwezig., het zij die uit de afgedane zaken der onderscheidene collegies, het zij van kerkelijke of burgerlijke administratie, het zij van nedergerechten of elders herkomstig waren. (-) De briewen werden verkogt bij het gewicht en wanneer de zoon daartoe gevorderd was ging de vader naar Leeuwarden om een pond briewen te kopen.” 

 Het schrijven met een stalen pen ging een stuk gemakkelijker. Na een tijdlang met een griffel en een lei geoefend te hebben. Althans zo ging het nog met mij op de lagere school. Gemakkelijker ook omdat het door Halbertsma verfoeide Romeinse letterschrift gebruikt werd. Dat ging ook stukken sneller, dan schrijven in Gotische letters zodat voortaan het vele schrijfwerk door slecht betaalde en door arbeiders geminachte kantoorklerken werd gedaan die onder schaars gaslicht lange dagen maakten. Ze leden vaak aan schrijfkramp grafospasmus, een pijnlijke handicap waar men last van kreeg als men te lang achtereen doorschreef en die kon leiden tot een vergroeiing van de handspieren zodat schrijven onmogelijk werd.  Wat dat betreft is elke vooruitgang een achteruitgang.

Al dat geschrijf leidde weer tot een toenemend gebrek aan papier. De basis voor papierbereiding waren lompen (afgedankt textiel, maar ook touwwerk en zeilen) en daaraan ontstond een groeiend tekort. Die lompen moesten wel goed gesorteerd worden, omdat ze de kwaliteit van het papier bepaalde. Kleding lompen uit Amsterdam waren van een veel betere kwaliteit dan die uit Zeeland en Brabant. Daar bleef men kleding dragen tot ze ook werkelijk tot op de draad versleten waren. Er waren landen – zoals Nederland – die de uitvoer van lompen verboden. De VS ging ertoe over om lompen uit het Midden – Oosten te importeren, maar de autoriteiten waren beducht voor de invoer van ziekten zodat daar een speciale arts werd gestationeerd om die smerige lompen daarop na te kijken.

Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw slaagde men erin om uit houtslijp druk – en schrijfpapier te maken dat goedkoop was en in grote hoeveelheden geproduceerd kon worden. Hoewel dat papier eerst nog wel erg broos was en snel vergeelde. Pas in 1874 lukte het om papier te gaan maken dat die nadelen miste.  Dat papier – het werd tot 1950 geproduceerd – bleek echter door verzuring te vervallen en om belangrijke stukken, boeken enz. te behouden, moet die gerestaureerd worden.

Veel ernstiger dan het papiergebrek was een tekort aan voedsel dat zich al begin negentiende eeuw dreigde te gaan voordoen in Engeland, waar de bevolking door industrialisatie sterk toenam. De stijging van de voedselproductie bleef bij de groei van de bevolking ten achter. Terwijl ook door toename van de welvaart bij bepaalde groepen de consumptie steeg. Tegen het importeren van graan en andere eerste levensbehoeften bestond toen nog weerstand, het zou de positie van Engeland verzwakken en misschien zou dat land daarvoor wel te sterk afhankelijk worden van de VS. Die gedachte werd verafschuwd, de verhouding met de VS was slecht en van 1812 – 1814 werd tussen beide landen nog een oorlog gevoerd.  In de halve eeuw daarna dreigde die opnieuw uit te breken. Pas na de Amerikaanse Burgeroorlog werden de verhoudingen een stuk beter.

De oplossing werd gezocht in het verhogen van de productie. Daarvoor was een zwaardere bemesting van de grond noodzakelijk. Bemesting gebeurde door de grond een aantal jaren braak te laten liggen zodat die zich kon herstellen of door de grond te verrijken met natuurmest. Dat was de mest van mens en dier die daarvoor verzameld werd. Daarnaast zocht men voortdurend naar andere stoffen die hetzelfde effect zouden hebben. Beenderen van dieren dienden al van uit de oudheid als grondstof voor vele producten, zoals lijm en beenzwart. Maar toen deze zo benutte beenderen eenmaal vermalen ook nog een uitstekende meststof bleek op te leveren, ging Engeland ertoe over om die vanaf 1800 daarvoor grootscheeps te gaan benutten.  

Zo werden er steeds grotere hoeveelheden beenderen geïmporteerd en men bedacht een betere methode om die sneller te verpulveren. In plaats van fijnstampen werden de beenderen tussen twee draaiende walsen fijn gemalen. Om zoveel mogelijk van die kunstmest te kunnen produceren, gingen de Engelsen heel erg ver. Dat blijkt uit het lemma Doodsbeenderen en Dierenknoken uit mijn Handel – Magazijn. Daarin staat hierover te lezen:     

“In 1816 deden de engelschen bij Waterloo en op duitsche slagvelden de beenderen der gesneuvelde en aldaar stapelsgewijs begraven soldaten opdelven, en in geheele scheepsladingen naar hun eiland overbrengen om hunnen grond daarmede te bemesten.”

Dat gebeurde dus amper een jaar nadat de veldslag bij Waterloo had plaatsgevonden en de Engelsen die nog met veel mooie woorden aan het herdenken waren! Wellington werd als een groot veldheer verheerlijkt en Engeland werd neergezet als een roemrijk land dat Napoleon ten val had gebracht. Over die overwinning zou men nog jarenlang niet uitgepraat raken.

Terwijl die lofzang klonk, werden de gesneuvelde helden tot kunstmest vermalen. Hun lichamen waren in dat stadium nog niet vergaan. Werden ze voor het transport nog ontvleesd of gebeurde dat in Engeland? Want anders konden ze volgens het Handels  -Magazijn niet door de molens. Een verbijsterende toestand!

Het Engelse leger was vanouds niet erg populair. Het bestond uit straatarme Schotten en tijdens de Napoleontische oorlog aangevuld met het uitvaagsel van de Engelse samenleving. Zo werden smokkelaars, dieven, daklozen, schelmen (wat daaronder viel is mij niet goed duidelijk) gedwongen dienst te nemen in het Britse leger. De soldaten van het Engelse expeditieleger dat onder Wellington naar Spanje werd gestuurd om de troepen van Napoleon te bevechten, vormden dan ook eerder een roversbende dan een gedisciplineerd leger. Ze beroofden en plunderden de plaatselijk bevolking zo vreselijk dat de uitgeputte regio hen niet kon voeden. Het leger moest met Amerikaanse schepen vanuit de VS bevoorraad worden. De Amerikanen lieten zich in klinkende munt betalen en niet in schuldbewijzen wat toen de Engelse regering deed. Zelfs toen een oorlog uitbrak tussen Engeland en de VS (1812 – 1814) ging die bevoorrading gewoon door! Het was dus allesbehalve een totale oorlog, waarin goederen in beslag worden genomen en landen elkaar boycotten.  

Er kwam pas mededogen met het lot van de gewone Britse soldaat toen in de Krimoorlog journalisten – oorlogscorrespondente genaamd – op het slagveld verschenen en hun waarheidsgetrouwe artikelen in de kranten afgedrukt zagen. Aangrijpende verslagen die ook nog met houtsneden geïllustreerd werden. Het opende de ogen van het publiek voor de ontberingen waaraan hun soldaten blootgesteld waren. Zo werd Florence Nightingale, de verpleegster, een nationale heldin. Om aan de publieke heldenverering tegemoet te komen werd het Victoria kruis ingevoerd. Die hoge onderscheiding werd voor dapperheid uitgereikt en zonder aanziens des persoons.  Terwijl Engeland toch een rigide standenmaatschappij was en nog steeds is. Dat is anders met onze Willemsorde die wel vier klassen kent. Gebaseerd op de achtergrond van de persoon.

In de slag bij Waterloo sneuvelden naar schatting 25.000 Fransen en van de coalitietroepen 22.000 man. Dat waren niet alleen Engelsen maar ook Duitsers, Nederlanders en Belgen. Men vreesde dat er besmettelijke ziektes zouden uitbreken en de gesneuvelden en de vele dode paarden werden provisorisch begraven. 18 juni 1816 werd in Nederland een jaarlijkse herdenk- en feestdag en bleef dat tot aan de bezetting van ons land. Of die gesneuvelde Nederlanders nog opnieuw werden opgegraven en op een oorlogskerkhof hun laatste rustplaats vonden, heb ik niet kunnen achterhalen. Dat zou dan passend zijn met wat daarover altijd gezegd werd en wordt namelijk: “zij zijn gesneuveld op het veld van eer.”

Ik kan mij niet voorstellen dat met die jaarlijkse herdenking, ook die Nederlandse militairen naar Engeland verscheept werden, daar door de molens gedraaid werden en als mest op een Engels knollenveld werden uitgestrooid. Dat zou van dat standard gezegde een holle frase hebben gemaakt. Maar zeker weten doe ik het niet.

Maar ook al ging het hier misschien alleen om gesneuvelde Engelse, Duitse en Franse militairen dan zou daar toch ook tegen geprotesteerd moeten zijn. Zij werden door Nederland naar havens gebracht om vandaar naar Engeland verscheept te worden. Nu werden de schepen die botten laadden en losten, altijd naar een uithoek in de haven gedirigeerd en de bedrijven die ze verwerkten, lagen buiten de bebouwde kom vanwege de ondraaglijke stank. Maar er moeten toch genoeg mensen getuige zijn geweest van het opgraven en transport?  Dit was nu de rauwe werkelijkheid achter de schone schijn. En echt niet van alleen 1816. Zo zullen latere generaties over die schone schijn die wij ophielden, verbijsterd zijn.   

Er werd ook later veel gesneuveld, want er was altijd wel ergens oorlog in Europa, maar die helden werden met rust gelaten, want beendermeel had als meststof afgedaan. Dat kwam door Alexander von Humboldt die ontdekte in 1804 guano, als kunstmest ontdekte. Dat ontdekken was betrekkelijk want de Inca’s gebruikten die guano daar al eeuwenlang voor. Ze haalden die vogeluitwerpselen met scheepjes van de eilanden die voor de kust lagen. 

In 1841 namen de Britse schepen voor het eerst guano mee naar Groot – Brittannië waarna guano al snel in Europa toepassing vond. Die winning van guano was smerig en bijzonder ongezond werk. Polynesiërs van eilanden in de Stille Zuidzee werden ontvoerd om dat werk te doen en daarnaast Chinese contractarbeiders die door Chinese triades – gangsterbendes – werden geleverd. Op papier kregen deze Chinese koelies een contract voor zes jaar waarna zij recht op een gratis terugreis hadden. Maar die zes jaar haalden ze niet. Daarop werd ook aangestuurd, want dan had je die kosten niet. Eens was de wanhoop onder een groep van 300 Chinezen zo groot, dat zij elkaar een hand gaven en gezamenlijk van de rotsen sprongen.  Dankzij de guano werden de doden met rust gelaten, maar werden levenden de dood ingejaagd.

Het Handel – Magazijn biedt een kijk op de dagelijkse werkelijkheid, op praktijken en omstandigheden die wij nu onvoorstelbaar vinden. Dat geldt ook voor het volgende lemma, waarmee geen mensenlevens gemoeid was. Hoewel een verkeerde diagnose die wel op het spel kon zetten. Het gaat hier om een middel dat medici inzetten. Nu gebruiken medici bij operaties robots, nog geen twee eeuwen geleden maakte ze nog gebruik van bloedzuigers. En niet zo weinig ook!

”Bloedzuigers, de waterworm waarvan men zich tot het uitzuigen van bloed aan zieke plaatsen bedient. De vraag naar bloedzuigers is zoo groot, dat aanzienlijk aantal personen door het vangen en verkoopen derzelven hun onderhoud vinden. (-)  Noch Frankrijk, noch Engeland leveren eene voldoende hoeveelheid bloedzuigers voor eigen gebruik op. Alleen in Parijs berekent men, dat jaarlijks 6.000.000 stuks verbruikt worden. Dientengevolge grijpt een aanzienlijke uitvoer uit Portugal, Hongarije enz. plaats. Uit Hongarije worden overgrootte transporten met postpaarden door Duitschland naar Frankrijk en Holland gebragt: met name leveren de oevers van het Neusiedler meer, sedert jaren, millioenen dezer dieren. In verscheidene streeken van Duitschland heeft men ook kortelings met geluk beproefd, eenen vijver tot de bloedzuigers – teelt in het groot in te rigten, en insgelijks bestaan bij ons te lande dergelijke inrigtingen.”

Dat er ooit voor medici in ons land bloedzuiger vijvers waren, daar had ik geen weet van. Zou de Hof vijver in Den Haag daarvoor benut zijn?  Maar dat is niet meer dan een flauwe vraag. Zo geeft een zakengids je een andere kijk op ons verleden. 

Leeuwarden 2021