Skip to content
Home » Artikelen » Het zijn niet allen koks

Het zijn niet allen koks

Het is gedaan met onze aloude spreekwoorden

Er was een tijd dat wij een weinig spraakzaam volkje waren en daar waren wij best trots op. Want praatjes vullen geen gaatjes, nietwaar. Iemand die welbespraakt was, werd gewantrouwd en hij werd dan ook gekwalificeerd als een praatjesmaker, een kletsmajoor, of een gladde prater. Deze opsomming van negatieve kwalificaties is nog verre van volledig. Als er toen van iemand werd gezegd: Hij kan praten, als Brugman, dan was dat beslist geen compliment. Die Brugman was geen sprookjesfiguur, hij heeft echt geleefd. 

Johannes Brugman (Kempen 1400 – Nijmegen 1473) was een minderbroeder en een zeer begaafd volksprediker. Hij preekte over armoede en afstand nemen van ondeugden zoals gokken, zondag ontheiliging enz. Het volk mocht graag naar zijn begeesterde betogen luisteren. Zo sprak hij eens vijf uur lang vanaf het bordes van het stadhuis in Kampen de menigte toe. Maar er naar handelen deed ze niet, iemand mag dan een voortreffelijke spreker zijn, maar zijn boodschap kwam niet over. Praten, eindeloos praten dat kon hij maar het hielp geen steek. Brugman is dan ook geen rolmodel.

Een spreekbeurt houden in de jaren vijftig van de vorige eeuw hoefde niet bij ons op school. In tegenstelling tot in het buitenland waar spreekvaardigheid geen ondeugd maar een deugd is. Als hier eens een leerling een keer iets voor de klas moest vertellen, dan stamelde hij met een rood hoofd wat brokkelige tekst. Dat maakte zijn voordracht authentiek. Alleen jongelieden van gereformeerde huize waren spreekvaardig. Zij leerden op de jongemannen vereniging spreken en debatteren. Ze moesten anderen en ook zichzelf blijven overtuigen van hun ware opvatting inzake geloofszaken. Je haalde ze later in plaatselijke besturen er zo tussen uit. Voor het overige deel der bevolking gold het gezegde van Ollie B. Bommel: Als je begrijpt wat ik bedoel en dat deden in die strip van Maarten Toonder maar weinigen. Daarmee begon dan een avontuur dat de slimme Tom Poes die uiteraard geen handige prater was, moest oplossen.

Het gebrek aan spreekvaardigheid brak de Nederlander op als hij in het buitenland of op een vergadering op Europees niveau ons standpunt moest verdedigen. Dat lukte vaak onvoldoende. Maar nu hebben wij in dr. F. C. G. M. Timmermans, vice voorzitter van de Europese Commissie een man die Brugman naar de kroon steekt. Of onze Franske ook overtuigender dan hem overkomt en meer bereikt? Het is afwachten. 

Ik durf de stelling aan, dat een volk dat niet welbespraakt is, zijn toevlucht zoekt in spreekwoorden en gezegdes. Daar was onze taal rijkelijk van voorzien. In zo’n cultuur zijn dat kapstokken waaraan je je bedoelingen, opvattingen en emoties kan ophangen en zo nodig kan verbloemen. Vandaar dat een cynicus spreekwoorden als dooddoeners ziet. Zo liet je ongezegd wat je onder woorden behoorde te brengen. Dooddoeners getuigen van (verbale) lafheid. Maar deze zienswijze ga ik niet verder uitdiepen. Die versie is mij te negatief. Daarentegen ga ik graag even voortborduren op bovengenoemde stelling door te beweren dat- nu wij een stuk welbespraakter zijn geworden en veel meer te koop lopen met onze emoties – het gebruik van spreekwoorden overbodig is geworden en uit ons taalgebruik gaat verdwijnen. 

 Het teloorgaan van ons rijk bezit aan spreekwoorden valt gemakkelijk vast te stellen. Toen ik laatst in een groepje het spreekwoord: “Het zijn niet alleen koks die lange messen dragen” debiteerde, een spreekwoord wat al in 1526 werd opgetekend, snapte de helft van de aanwezige mannen en die waren toch van middelbare leeftijd, niet wat daar mee bedoeld werd. Het slaat niet op de hedendaagse jeugd die met keukenmessen over straat loopt om zich te verdedigen, waardoor er steeds meer steekpartijen zijn, zoals een aanwezige opmerkte.  Er worden gezagsdragers mee bedoeld die hun onkunde maskeren door indrukwekkend optreden en dat versterken met een bijbehorende entourage. Of kort maar krachtig uitgelegd: “Uiterlijke schijn bedriegt maar al te vaak.” Dit aloude spreekwoord moge nooit meer aangehaald worden, het is nu wel meer dan ooit van toepassing! 

Maar bij slechts een proefneming wou ik het niet laten. Dus vroeg ik aan mijn kleindochter die valt onder de aanduiding komende generatie, of zij het spreekwoord “Beter een vogel in de hand dan tien in de lucht” kende. Neen was haar antwoord zonder een zweem van interesse. Dus legde ik uit dat je tevreden moest zijn met wat je hebt en niet nog meer speelgoed enz. moest willen. Ik had dat spreekwoord niet willekeurig uitgekozen, ik had er een pedagogische bedoeling mee. Namelijk aangeven dat ze wel heel erg veel speelgoed had en dat zo’n hoeveelheid je niet blij maar zelfs ontevreden kan maken. Een hachelijk onderwerp en inderdaad dan vlucht je in een spreekwoord. 

Uploaded by Aelwyn with the permission of the Author, who works with an expert in a bird ringing station in northern Italy (no harm was done to the animals depicted).CC BY-SA 3.0 http://creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0/, via Wikimedia Commons

Haar reactie was wat je met zo’n arm vogeltje in de hand deed. Het waren toch lieve nuttige diertjes? Tja, dat kon ik niet uitleggen en dus – ik ben geen bevlogen wetenschapper – staakte ik deze proefneming met pedagogische bijbedoeling. Waarmee mijn stelling toch wel op een hele smalle basis berust.  Maar dat kan tegenwoordig zonder enig probleem. Het is immers al heel gewoon geworden om zonder een zweem van bewijs iets met grote stelligheid te poneren.   

Wij gebruikten in mijn jeugd niet alleen veel spreekwoorden, wij bedienden ons ook van allerlei gezegdes. Die waren erg populair en die haalden wij van de radio. Johan de Wit, koning Willem I, Thorbecke en al die andere beroemdheden zullen vast zeer behartenswaardige woorden hebben uitgesproken, maar dat gebeurde nog niet voor de buis. Dit was de populaire benaming voor de radio. Het eerste massamedium waarmee de buitenwereld tot in elke huiskamer doordrong!

Het was Hitler en zijn boevenbende die dat als eerste goed begreep hoe belangrijk de radio was en hoe zij zo de Duitse bevolking konden beïnvloeden. Toen de Duitse propaganda niet meer kon verhullen dat Duitsland de oorlog ging verliezen, moest in mei 1943 de Nederlandse bevolking – uitgezonderd de leden van de NSB – haar radio inleveren. Zo bleven zij onkundig van de kerende krijgskansen. Wie dat niet deed, wachtte een zware straf. 

In de jaren vijftig werd door praktisch de gehele bevolking naar de radio geluisterd.  Hoorspelen en amusementsprogramma’s met daarin allerlei spelletjes waren razend populair. Zoals mastklimmen van de NCRV. Mastklimmen was een spelletje, dat vroeger op geen enkel volksspel ontbrak. Er werd een ingesmeerde gladde paal op de markt opgericht en daarin mochten behendige jongens klimmen. Bovenin hingen enkele prijzen, maar de meeste gleden tot groot vermaak halverwege al naar beneden.  De NCRV had er een spelletje van gemaakt waarbij enkele kandidaten – oudere heren – vragen moesten beantwoorden en wie een vraag goed had “klom’ omhoog.  De vraag die bij de top werd gesteld aan de kandidaat die tot zo ver was opgeklommen, was de hamvraag, want de eerste prijs was een ham! De derde prijs was een mand met comestibles wat dat was werd niet genoemd. Waarschijnlijk blikjes met vruchten. De benaming hamvraag heeft zich voor goed in onze taal gevestigd. 

Hele gezinnen zaten toen aan de buis gekluisterd. Een cliché uit die tijd. Wim Sonneveld was een cabaretier die op zaterdagavond in de “Showboat” het amusementsprogramma van de VARA optrad als Willem Parel, een goedgebekte Utrechtse draaiorgelman. Daarin gebruikte deze te pas en te onpas de uitspraken: “de polletiek is waterverf “en “niet op reageren Lena”. Half Nederland nam als ze ergens commentaar op wilden geven die gezegdes in de mond en sommigen slaagden er zelfs in om zijn Utrechts accent na te bootsen.

Het draaiorgel is uit het straatbeeld verdwenen en daarmee ook de gezegdes van onze Willem Parel. Wat wel beklijft zijn uitspraken van Ollie B. Bommel en van Johan Cruyff onze nationale voetbal goeroe. Die ook de culturele elite en personen van christelijke huize die vroeger alleen naar programma’s van hun eigen omroep mochten luisteren – Willem Parel werd door hen genegeerd – nu ook graag in de mond nemen.

Wat zeker geen gezegde, of een cliché genoemd kan worden, is de Nederlandse vloek. De Nederlander kon en kan op zo’n hartgrondige manier vloeken, zoals – behalve in het Arabisch zoals een Arabier mij verzekerde – nergens anders te horen valt. In 1917 werd van gereformeerde zijde opgericht: de Bond tegen het schenden door het vloeken van Gods heilige Naam. Die bestaat met een sterk ingekorte naam nog steeds en is nog actief. Terwijl ondertussen het Engelse shit de gvd heeft verdrongen. Hoogstens zal iemand die zich bij het timmeren op zijn duim slaat of bij het voetballen een rotschop krijgt, deze vloek nog in de mond nemen.

Voor de oud geld elite die graag voor klassiek geschoold doorging, was er nog een schat aan Latijnse gezegden. Er waren boeken waarin citaten van Cicero, Euripides enz. stonden zodat, ook als zij die een klassieke opleiding ontbeerden, toch voor latinisten konden doorgaan. Maar nu zal je geen Latijns citaat meer horen en ook als devies voor instellingen enz. is het afgeschaft. Die gebruiken nu daarvoor Engels. Deze dode taal is morsdood. 

Het gebruik van spreekwoorden en citaten sterft uit, maar nietszeggende clichés en stopwoorden zullen als vulsel altijd blijven. Je kunt er nog je status mee aangeven. Of je progressief bent, of een achterhaalde mopperkont. Vroeger werd doelbewust in het woordgebruik het standsverschil aangeven. Net als in de kleding. Wat passende kleding was, werd vaak bepaald door strenge regels. Die legde de overheid en de kerk het gewone volk op. Vanaf de kansel werd regelmatig heftig gefulmineerd tegen vrouwen die zich te wuft en te rijkelijk kleden.

Zo kon men gemakkelijk mannen en vrouwen “thuisbrengen” en dat voorkwam pijnlijke momenten. Gijsbert Karel van Hoogendorp bracht in 1783 een bezoek aan het pas onafhankelijk geworden VS. Deze regenten zoon, die nog cadet aan het Pruisische Hof was geweest, bezocht een vooraanstaande Amerikaanse familie. Hij begroette bij binnenkomst met veel egards de vrouw des huizes die zelf de deur opendeed.

Een pijnlijk, heel pijnlijk moment voor Gijsbert want het was niet de vrouw des huizes, maar een dienstbode! Hij geneerde zich vreselijk en schreef later naar huis dat het met een land waar dienstbodes zich als dames kleedden en zich ook gelijkwaardig beschouwden, nooit goed kon komen.

Taal is het middel bij uitstek voor onderlinge communicatie, maar het moet ook niet te ver gaan. Zo wordt – meer en minder subtiel – in woordgebruik en uitspraak onderscheid gemaakt. Amsterdammers die ook buiten de hoofdstad hun mondje wisten te roeren en voor de radio en tv optraden, moesten wel hun accent afleren. Een accent verraadde iemands nederige status, of accentueerde juist iemands hogere positie. Die sprak dan volgens het ordinaire volk bekakt. 

Waar je ook goed op moest letten is woorden gebruiken die juist op die plek ongepast waren. Omdat ze te volks, of te vulgair waren. Nu maakt dat niets meer uit, nu moet je alleen geen woorden gebruiken die een discriminerende of seksistische lading hebben. Het is uitkijken, want een woord dat vier, vijf jaar geleden nog gebruikt kon worden, kan opeens misplaatst zijn en dan volgt onverbiddelijk een banvloek.   

De sjieke echtgenote van een pasbenoemde ambassadeur stelde belang in ons land en zij vond dat ze een mondvol Nederlands moest kennen. Daarvoor nam ze geen spraakles, maar stak die mondvol op bij het huishoudelijk personeel. Toen ze bij een ontvangst was en naar de open haard liep, bood een hoffelijke Nederlander haar zijn stoel aan.  Ze wou hem voor dat aanbod bedanken en toelichten dat het zo dichtbij de open haard zitten haar te warm was. Dus zei ze: Dank u wel, van zo dicht bij het vuur zitten krijg ik een hete kont.” Een aanduiding van een lichaamsdeel dat je ook nu nog niet overal kan bezigen.

Maar welk lichaamsdeel ze bedoelde, bestond in geen enkele kring misverstand. Dat kan wel gebeuren met andere uitdrukkingen die wel groep gebonden zijn.  Een oud schipper van de Waterpolitie vertelde mij eens dat hij bij de Watersnoodramp van 1953 aan het roer stond van de boot, waarop koningin Juliana met enkele hoogwaardigheidsbekleders zaten om het rampgebied in ogenschouw te nemen. “Kunnen wij hier langs” vroeg Hare Majesteit aan de schipper en wees op een gat in een zeedijk. “Dat wordt kiele, kiele” was zijn antwoord. Een groot deel van de bevolking wist direct wat hij daarmee bedoelde. Deze uitdrukking treffen wij voor het eerst al in 1933 op papier aan.

Watersnoodramp 1953; Beeldbank V en W, Attribution, via Wikimedia Commons

Maar koningin Juliana had er nog nooit van gehoord. Dit viel in haar kringen onder ruw taalgebruik. Ze draaide zich om naar haar hofdame die met haar de elementen trotseerde en vroeg: ”wat bedoeld die man met kielekiele?”  Of die hofdame dat wel kon verklaren? Ik betwijfel het. Wat mij aan dat verhaal verder nog opviel, was dat ze niet rechtstreeks om uitleg aan de schipper vroeg. Blijkbaar paste dat niet in het protocol. Dat de koningin niet op de hoogte was van uitdrukkingen waarvan het gewone volk zich bediende, was toen niet zo opmerkelijk. Ze leefde immers in een afgeschermde wereld. De tijd dat het hof zich van het Frans bediende, was amper voorbij. Sommige oudgedienden deden dat toen nog steeds.

Maar dit is verleden tijd. Misverstanden en onbegrip liggen nu op een ander terrein op de loer. Zoals tussen de generaties. Als oudere begrijp je niets van al dat Engels en zeker niet als dat betrekking heeft op computers en internet. Maar er is meer waardoor je als oudere de hedendaagse tijd niet meer kunt volgen. Dat is door de snelheid waarmee je wordt aangesproken en die is vele malen sneller dan mijn oude mannen praat.

De mensheid lijdt aan haast, dat merk je voortdurend. Als de waan van de dag in praatprogramma’s besproken wordt en politici als vlotte weerhanen met de publicitaire windvlaag meedraaien, dan is dat voor ouderen, die willen nadenken over wat er besproken wordt, niet meer te volgen. 

Hetzelfde geldt voor sommige nieuwslezers die hebben zich een hoge spreeksnelheid aangewend en alleen even inhouden als ze naar adem moeten happen. Een ondeugd, die zoals zo vele andere, uit de VS is komen overwaaien. Ik heb ergens gelezen dat sommigen meer dan 400 woorden per minuut uitkramen.  Wij hoeven niet meer voor een belangrijke boodschap met een plechtige traagheid te worden toegesproken zoals Hendrikus Colijn dat voor de Tweede Wereldoorlog deed. Maar een snelheidsbeperking zoals die ook in het verkeer geldt zou ook woordvoerders opgelegd moeten krijgen. Want behalve goede raad, slaan wij vooral “waarschuwingen vaak in de wind”. 

Leeuwarden 2021