Hoe de Waddenzee behouden bleef
In onze vakantie gingen wij altijd naar zee. Met ons hele gezin vertrokken wij naar Terschelling. Er zijn daar op het strand verscheidenen zandkastelen gebouwd die door de opkomende vloed weer werden weggespoeld. Daarnaast gingen wij voor een kort familiebezoek nog wel eens naar Schiermonnikoog. Maar “lytje pole” vond ik te klein om er een hele vakantie door te brengen. Ik moest eerst voor zo’n dag ertussenuit nog wat stukken lezen en daar soms nog over bellen. Het betekende dat wij door veel te snel rijden op het laatste nippertje de Brakzand haalden, die toen in de veerdienst op Schiermonnikoog voer. De eerste lettergreep gaf wel goed weer hoe ik mij voelde. Zoals vaak het geval is als een workaholic een dagje vrij heeft.
Aan boord was dan het ogenblijk aangebroken, zoals wervende VVV-verhalen over onze Waddeneilanden beweren, om de zorgen van de vaste wal achter zich te laten en over te geven aan het eilandgevoel. De bewering dat die overtocht een mediatieve uitwerking heeft, is gehaaide reclame van de eiland VVV’s. In feite is het een hinderlijk oponthoud. Helaas miste ik die mediatieve beleving. Dat kwam ook door mijn medepassagiers.
In het voor- en najaar overheerste een totaal andere categorie toeristen. Die van de bedevaartgangers zoals ik ze spottend noemde. Ze gingen op het eiland de “vrije natuur en de zee beleven.” Daarvoor waren ze speciaal gekleed en hadden ze een passende uitrusting aangeschaft. Ik ergerde al snel aan hen. Het was de irritatie van een workaholic die zag dat anderen een overvloed aan vrijetijd hadden en daarmee heel ontspannen wisten om te gaan. Terwijl ik na amper een paar uurtjes los van nota’s, besprekingen enz. al kampte met ontwenningsverschijnselen.
Mijn antipathie ging niet zover dat ik ervoor koos om dan maar naar Schiermonnikoog te lopen. Om zo in korte broek door het slib te baggeren en dat deed je dan voor de lol! Terwijl vroeger de slikwerkers, ertoe veroordeeld waren. Deze werkeloze landarbeiders werden er vaak gedwongen te werk gesteld. Neen, dat baggeren lokte mij niet aan.
Jaap Buwalda en Jan Abrahamse twee ouderejaars Sociale Geografie zagen de lol er wel van in en introduceerden het wadlopen. Het appelleerde aan het uitdagen en opgaan in de vrije natuur. Wat men in die jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw zeer romantisch vond. Het werd wel horizontaal alpinisme genoemd en ze kregen veel landelijke publiciteit.
Ze waren niet de mannen van het eerste uur, dat was ene mr. Derk Schortinghuis die daar een lyrisch boek over schreef. Zij waren nalopers. Er ontstond vervolgens een twee richtingen strijd. Derk vond het slap dat navolgers zoals Jaap en Jan op hun tochten een rubberboot meenamen. Een ware wadloper deed het zonder.
Kroeglopen sprak mij meer aan dan wadlopen en daarvoor hoefde je niet een rubberboot mee te slepen. Hoewel door drank menigeen in een kroeg verzopen is. Op het geografisch instituut werd dat wadlopen als een wereldvreemde hobby beschouwd en meelopers troffen ze er niet aan. Geografen zijn nu eenmaal echte landrotten.
Elke provincie bezat voorheen een Economisch Technologisch Instituut dat in de crisis jaren voor de Tweede Wereldoorlog werd opgericht om de industrialisatie van Nederland te bevorderen. De bedoeling was dat zij de economische groei en daarmee de werkgelegenheid in hun gebied zouden stimuleren. De CdK van Friesland mr. P. A. V. van Harinxma thoe Slooten vond industrialisatie onwenselijk. Friesland was een agrarische provincie en industrie paste daar niet in. Pas in 1946 na zijn gedwongen aftreden werd het ETIF in Friesland opgericht. Het heeft tot 1986 bestaan en heeft een belangrijke rol gespeeld bij het aantrekken van industrie.
Het ETIF voerde ook het secretariaat van het Departement van Handel en Nijverheid district Leeuwarden en de voorzitter daarvan was ir. J. B. Ritzema van Ikema oud landbouwattache in de VS en een telg uit een geslacht van Groninger herenboeren. Beide bepaalden in hoge mate zijn omgangsvormen. Hij was aangetrokken om de Frico en de CCF twee belangrijke coöperatieve ondernemingen in Friesland, te laten samengaan. Hij werd daarvoor benoemd tot hoofddirecteur van beide bedrijven. Die dubbelfunctie verschafte hem in Friesland veel aanzien en maakte hem tot een uitermate geschikt boegbeeld voor het ETIF.
Hij slaagde er niet in om beide bedrijven te laten fuseren. Een gemiste kans die ernstige negatieve gevolgen had voor de Friese zuivelindustrie. Hij was daar ook niet begeesterd mee bezig. Des te meer liet hij van zich horen als voorzitter van Nijverheid en Handel. Dat werd hem ook gemakkelijk gemaakt omdat hij over een uitstekende ghostwriter beschikte. Dat was Teun Marseille, verkeersdeskundige bij het ETIF, maar daarnaast iemand die goede en pakkende teksten kon schrijven. Die trouwens vaak wel een tikkeltje demagogisch waren. Dat talent zag je niet aan hem af, want in zijn voorkomen was hij op en top een ingetogen Haagse ambtenaar. Hij leefde zich pas uit op papier.
Maar naarmate de tijd verstreek, viel het zelfs hem niet altijd mee om voor Ritzema van Ikema een item te vinden dat de kranten en het publiek aansprak. Toen hij weer eens zijn hoofd brak over wat hij hem zou laten zeggen – ik weet niet meer bij welke gelegenheid maar waarschijnlijk bij de voorjaarsvergadering van Nijverheid en Handel in 1961 – had hij net iets gelezen over een dam die in 1872 naar Ameland was aangelegd. Een particulier initiatief bedoeld om de landaanwinning te bevorderen. Het werd een mislukking. De dam was te licht van constructie. En zoals het meestal gaat met mislukkingen, ze worden zo snel mogelijk vergeten.

Die dam gebruiken als item leek hem een goed idee. Niet voor landaanwinning maar voor recreatie. Niemand kon beter de aanleg van een verkeersdam naar Ameland bepleiten, dan deze indrukwekkende Ritzema van Ikema. En Marseille die vaak onderwerpen had bedacht waar hij maar zijdelings achterstond, wist nu in zijn enthousiasme genoeg positieve punten bijen te sprokkelen. Met de tijd vereenzelvigde hij zich steeds meer met dat plan.
De dam was niet bedoeld om de eilanders een betere verbinding te bieden, maar om dagjes mensen de gelegenheid te geven om op een zonnige dag naar het strand te gaan. Dat zouden vele Friezen maar al te graag willen. Voor hen was zo’n recreatieve bestemming een uitkomst. Zij zaten met het probleem wat doe ik dit weekend nu weer. Al die greiden waren oninteressant en op de zandverstuiving van Bakkeveen was je ook al snel uitgekeken. Bovendien kon je daar geen badpak bij aantrekken. Dat was alleen aan zee een toegestane tenue
Wie het graag aangekleed hield, kon in Zandvoort en Scheveningen lekker uitwaaien op een boulevard. Hier kon je alleen onder misprijzend toezien van Caspar di Robles bij Harlingen de dijk beklimmen. Om over een modderig Wad uit te kijken. Om echt van de zee te genieten moest je de boot naar een van de Waddeneilanden nemen. Maar zo’n oversteek was tijdrovend en duur.
Maar Marseille wist meer argumenten te bedenken. Zo liet hij ir. J. B. Ritzema van Ikema gloedvol betogen dat het vestigingsklimaat van Friesland door een dam naar Ameland zou opfleuren en zou resulteren in meer nieuwe bedrijfsvestigingen. Dat schrale vestigingsklimaat schrok veel ondernemers af. En als zij toch dachten aan vestigen dan stribbelden hun vrouwen en kinderen tegen. Zij lieten zich niet verbannen. Maar de mogelijkheid elke dag naar zee te kunnen gaan, maakte Friesland aanlokkelijk.
Friesland had dringend behoefte aan nieuwe bedrijven. De structurele werkloosheid was hier in de jaren zestig veel hoger dan in overig Nederland en er vertrokken jaarlijks ook veel Friezen naar elders om daar werk te vinden. Die konden dan blijven. Voorts zou Noord-Friesland toen nog als “Klaaibouhoeke” genoemd maar in feite de verdomhoek van Friesland, er flink van opknappen. Hij heeft vast een nog een ris aan positieve argumenten opgesomd, maar die zijn mij ontschoten.
De Leeuwarder Courant reageerde enthousiast en dat was Marseille ook. Als oud Haags ambtenaar wist hij hoe fijn het was om na een werkdag op een bedompt departement aan zee te kunnen uitwaaien en dat uitwaaien zou hem en veel Friezen goed doen. Er heerste op het ETIF met import academici toch een sfeer van die Friezen zijn wel een erg duf volkje die best wel wat ondernemender mogen zijn. Een frisse zeewind was heilzaam, die zou hen opkikkeren.
Er werd in 1961 een commissie Verbinding Ameland – Vaste Wal geïnstalleerd waarvan Ritzema van Ikema voorzitter, Marseille secretaris en een aantal Friese ondernemers en instellingen lid werden. Marseille produceerde vervolgens allerlei stukken en er werd zelfs een rapport waarvan Ritzema van Ikema en Marseille als auteur werden genoemd, als paperback uitgegeven. Dat Ritzema van Ikema ook genoemd werd, was zeer terecht want hij voelde zich ook erg bij het project betrokken. Groninger boeren hielden van de Waddenzee. Niet om te wadlopen of te vissen, maar om in te polderen. Dat hadden ze eeuwenlang gedaan en door “beklemrecht en opstrekkende heerden,” hadden ze zoveel aangrenzend land verworven dat ze zich hereboeren voelden. Zoals de Ritzema van Ikema’s.
Het eerste exemplaar werd de Commissaris van de Koningin nog op 1 maart 1963 door hem op het provinciehuis aangeboden. Dat zou een jaar eerder gebeuren maar binnen de commissie ontstond er een verschil over de eindredactie en die moest eerst bijgelegd worden. Maar nu moest dan ook snel met die dam begonnen worden, want voor de toerist die zijn auto vertroetelde en die hem geen moment kon missen, was een veerverbinding volslagen uit de tijd. Die toerist snakte naar een vaste verbinding.

Marseille had ondertussen de tijd gekregen om zijn argumenten proberen te onderbouwen. Zoals met schattingen over hoeveel autoverkeer de dam zou aantrekken. Dat was onwaarschijnlijk veel. Een grote stroom van dagjes mensen kwam overal vandaan zelfs uit Duitsland en die automobilisten zouden onderweg bij een tussenstop een positieve indruk van Friesland opdoen. Nu jakkeren automobilisten door naar hun eindbestemming en als ze stoppen komt dat doordat ze in een file staan. Toen stopte men veelvuldig. Soms om langs de weg te parkeren, een klapstoeltje uit te zetten en om het passerend verkeer gade te slaan. Dat heette toen bermtoerisme.
Om de kosten hoefde men het niet te laten. Met de aanleg van de 8 kilometer lange dam was maar fl. 25 miljoen gemoeid en met een tolheffing zouden die weer vlot terugverdiend zijn. Die berekening was uiteraard natte vinger werk van Marseille. Maar och als Rijkswaterstaat tegenwoordig een project berekent, dan is dat ook behelpen. Uiteindelijk vergt een project tweemaal zoveel tijd om het aan te leggen en is het twee keer zo duur als geraamd werd. Zoals nu bij de verbetering van de Afsluitdijk. Als dat ook voor Marseille zijn schatting gold, dan was deze nog altijd een koopje. De CdK mr. H. P. Linthorst Homan geloofde in zijn argumenten en berekeningen en was zo enthousiast dat hij de aanleg van deze verkeersdam een van de grote naoorlogse projecten van Friesland vond.
Marseille was er nog volop mee bezig toen ik in 1965 op het ETIF stageliep. Dr. Jan Zoon adjunct-directeur van het ETIF was een Rotterdammer. Aan uitwaaien aan zee had hij geen behoefte. De romantiek van de zee was aan Rotterdammers niet besteed. De zee die gebruikte je om er overheen te varen. Zoals je over asfalt rijdt. Aan de boorden van de Waddenzee heeft nooit iemand hem aangetroffen. Hij vertelde mij hoe Marseille op het idee was gekomen en hoe hij erdoor begeesterd was. Met al dat papier dat hij ondertussen al had geproduceerd, kon je die dam kon aanleggen. Maar hij waarschuwde mij dat je dit soort spot niet moest uiten, want daar kon hij absoluut niet tegen.
Het project zorgde voor veel opschudding. Het provinciale bestuur raakte zelfs zo enthousiast dat die verkeersdam onderdeel moest worden van een veel verderstrekkend plan namelijk de inpoldering van het Amelander wad. De provinciale waterstaat had daarover al het een ander op papier gezet. Er zou van Zwarte Haan en van Wierum elk een dijk naar Ameland worden aangelegd, zodat de bestaande zeedijk een binnendijk werd die niet meer op Deltahoogte hoefde te worden gebracht. Dat scheelde veel geld.

Dat werd het Tweedammenplan dat in 1964 werd gelanceerd. Het getuigde van een brede visie, zo vonden deze provincialen dan een enkele verkeersdam. Want Friesland werd zo verrijkt met maar liefst 12.000 ha land. Dat kon benut worden voor uitbreiding van de pootaardappelteelt en voor recreatie. Er was toen al te weinig recreatieterrein in Friesland aanwezig en met een miljoen Friezen in het jaar 2000 (Er zouden dan 20 miljoen Nederlanders zijn.) was dat gebrek een ernstig probleem. De bewoners van de gemeentes langs de Waddendijk ontbeerden nu al voldoende recreatieve mogelijkheden. Naast de zondagse kerkgang was er weinig vertier en zij waren dan ook unaniem positief.
Het ingedijkte Wad zou een uniek recreatiegebied met meren en bossen worden. Ik herinner mij een argument omdat ik dat lachwekkend vond, namelijk dat zo’n bos Leeuwarden beschutte tegen de schrale noordoostenwind. Dat kwam het woon- en leefklimaat in de stad ten goede. Maar het aangeplante bos bij Wieringen op het schrale wad zand stond er na dertig jaar nog verpieterd bij. Je moest dus wel geduld hebben. Trouwens er zouden genoeg Leeuwarders zijn die naar dat recreatiegebied zouden verhuizen om dagelijks voor hun werk naar Leeuwarden te reizen.
De meeste Amelanders vonden de aanleg van een verkeersdam al een aanslag op hun welzijn. En dat Twee Dammenplan vonden ze ook maar niks. Bewoners van veel toeristenoorden lijden nogal eens aan een lichte vorm van schizofrenie. In het seizoen zijn zij gastheer voor toeristen. Een veel eisend en ondankbaar volk dat hen tot het uiterste kan tergen. Maar zij blijven beleefd en dienstbaar. Als het zomerseizoen voorbij is, moeten zij zich afreageren. Dat doen ze dan op elkaar. Maar sommigen verlaten het eiland om op hun beurt elders – al of niet getraumatiseerd – de toerist uit te hangen.
Zo bezat een man jaren geleden een antiquariaat dat gespecialiseerd was in maritieme uitgaven en een onder shiplovers grote bekendheid genoot. Dat verschafte hem een goed belegde boterham. Hij was ooit steward op passagiersschepen geweest en wat deed hij nu op vakantie? Hij boekte een cruise. Niet om zich in luxe te wentelen, of vreemde havens te zien maar om het bedienend personeel het bloed onder hun nagels vandaan te treiteren.
Dat seizoenswerk vonden veel eilanders erg prettig. Het personeel ging daarna in de ww. en had alle tijd voor hobby’s enz. Mr. G. H. Rameijer was bedenker en directeur van Trans, het reisbureau van NS en onder zijn leiding was dat een bloeiende nevenactiviteit geworden. Trans verkocht wintersportreizen en stedentrips. Hij was van geboorte een Fries en had een zwakke plek voor Friesland. Hij vond dat de provincie te weinig deed aan bevordering van het toerisme. Terwijl de provincie genoeg mogelijkheden bood. Van hem kwam het idee dat de Waddeneilanden ook best aantrekkelijk waren voor een korte vakantie buiten het zomerseizoen. Daar was men sceptisch over, maar hij zette door en wist enkele hotels op Terschelling voor zijn plan te winnen. Het werd een succes en het begin van een recreatieve omslag. De eilanden trekken nu het hele jaar door toeristen.
Rameijer vertelde mij hij na afloop van de succesvolle start zijn tweede man naar het eiland stuurde voor een evaluatie. Toen die terugkwam merkte Rameijer op, dat hij op het eiland vast met de fanfare werd binnengehaald. Neen hoor, was het antwoord van zijn assistent, ik moest mij absoluut niet bekend maken, zo werd mij verzekerd, want dan kon ik wel eens op een pak slaag getrakteerd worden! Want was het geval, een aantal koks, kelners etc. waren door het arbeidsbureau uit de ww. gehaald en moesten aan het werk. Tot groot leedvermaak van hun collega’s die genoten van hun vrije tijd.
Een vaste verbinding gooide het leven van een Amelander dus volledig in de war. Door die dam zouden drommen toeristen het eiland overspoelen. Een nachtmerrie. Aan dagjesmensen hadden ze sowieso het land, die zorgden voor veel overlast en besteedden weinig. De vrijgevochten eilandcultuur zou door die horde de vernieling ingaan. Het zou betekenen dat Ameland eiland af was en dat het niet meer dan een strook zeestrand werd zoals Callantsoog. Ze lieten duidelijk merken dat die verkeersdam een onzalig plan was. En ook het Tweedammen plan was niet veel beter. Op een drooggevallen Wad viel niet te recreëren.
Het Tweedammenplan ging wel erg ver en de consequenties waren groot. Dit was geen regionaal bedenksel meer en zo trok die inpoldering ook de aandacht van de landelijke media en van een zestienjarige jongen Kees Wevers uit Kortenhoef. Kees kwam uit de stad Groningen en daar logeerde hij nog vaak. Maar hij kende het Waddengebied desondanks niet uit eigen aanschouwen. Blijkbaar was er desondanks wel in geïnteresseerd, want in december 1964 kocht hij in Groningen zowel het boek van Jan Abrahamse als dat van Derk Schortinghuis. Hij raakte geboeid door hoe zij de Waddenzee als natuurgebied beschreven.
Toen hij vervolgens in de zomer van 1965 een artikel in de Telegraaf las over het Tweedammen plan, vond hij dat dat met zijn net verworven boekenwijsheid een rampzalig project en hij besloot te reageren. Hij stuurde een kort briefje naar enkele kranten waarin hij schreef dat men hiertegen “grootscheeps in verzet moest komen” en dat er een landelijk vereniging tot behoud van de Waddenzee moest worden opgericht. Daarop ontving hij weinig reacties. Maar toen de pers er vervolgens op inhaakte, kwam er een stroom van sympathisanten los.
Onder de sympathisanten van het eerste uur waren Jan Abrahamse en de Vlielandernotaris mr. G. A. de Lange. Door hen gesteund ging Kees door. Hij besprak een zaaltje in hotel Zeezicht in Harlingen en daar werd op 17 oktober 1965, Kees was net zestien jaar geworden, de Vereniging tot behoud van de Waddenzee opgericht. De vereniging kon van begin af aan rekenen op veel landelijke sympathie en media ondersteuning. Zij kregen voorts ruggensteun van de Werkgroep Waddengebied, die in hetzelfde jaar was opgericht door een aantal biologen, fysisch– geografen en oceanografen en die kwamen in 1968 met een rapport waarin zij concludeerden dat het Waddengebied behouden moest blijven als nationaal park. Het Tweedammen plan verdween na zoveel landelijke kritiek voor goed van tafel, maar na die overwinning moest de Waddenvereniging nog herhaalde malen in het geweer komen tegen allerlei andere bedreigingen.
Ondertussen was ook het project van die ene dam na ruim tien jaar overleg en vergaderen stilletjes ter ziele gegaan. Ritzema van Ikema vertrok in 1972 naar Wageningen om daar iets te activeren en daarmee vertrok ook zijn pleitvoerder. Hij zag waarschijnlijk met enige wrok terug op zijn Fries intermezzo want ook de voorgenomen fusie in de zuivel was van de baan. Hij is er nooit op terug gekomen en Marseille bleef gefrustreerd achter. Zonder als remedie lekker te kunnen uitwaaien in een frisse zeebries.
Kees Wevers bleef nog enkele jaren een rol spelen in de vereniging, maar door studie, verhuizing enz. verwaterde dat. Hij leerde nu ook de Waddenzee kennen want vanaf 1966 werd hij een actief wadloper en dat bleef hij tot op de dag van vandaag. Hij ergert zich nu wel aan alle verbodsmaateregelen. Die hem hier en daar overbodig lijken. Maar de vereniging floreerde en ontpopte zich als waakhond voor behoud van de Waddenzee.
Dat was direct al nodig. In 1975 besloot de regering te starten met het op Deltahoogte brengen van de Friese zeedijk. Dat had door al die plannenmakerij te laat kunnen zijn. Friesland werd in 1976 getroffen door een uitzonderlijk zware storm. Op het provinciehuis was een klein crisisteam bijeen en die zag het water stijgen. Het betekende dat in de vroege middag als de vloed op zijn hoogst en de storm op zijn hevigst was, de zee over de te lage dijk zou slaan. Die zou bezwijken en een groot deel van Friesland zou overstroomd worden!
Wat te doen! Het was zaterdagmiddag en veel mensen waren met de auto onderweg om in Leeuwarden te gaan winkelen. Een waarschuwing afgeven dat er een overstroming stond te gebeuren, zou paniek veroorzaken. Er zou een chaos op de wegen uitbreken met veel ongelukken en doden. Besloten werd om geen noodkreet af te geven en af te wachten. Op het hoogtepunt van het getij zwakte de wind af en de dijk hield het. Friesland had geluk en was gered. Dit verhaal werd mij door een van de leden van het team verteld, want er werd geen enkel ruchtbaarheid aan gegeven.
Misschien omdat die net afgewende ramp de Friese bestuurders niet goed uitkwam. De provincie had afscheid genomen van het Tweedammen plan maar was haar aandrang om in te polderen niet kwijtgeraakt. Zij wilde nu dat de bestaande dijk van Zwarte Haan tot Wierum niet werd verhoogd, maar dat er buitendijks een geheel nieuwe zeewering werd aangelegd zodat 4.000 ha werd ingepolderd. De toeristen deden er niet meer toe, het ging nu alleen nog maar om de pootaardappelen. Het zou de nodige tijd kosten om Den Haag daarvan te overtuigen en als bekend werd dat Friesland daardoor maar op het nippertje aan een overstroming was ontsnapt, dan zou de eigen bevolking langer uitstel niet accepteren.
De Waddenvereniging maakte hier tegen bezwaar en dat was het begin van een tien jaar lange strijd. Want toen de provincie de eerste ronde verloor, verkleinde ze haar snode plan in 1979 tot 1400 ha. Daarna ten derden male tot 950 ha. buitendijks land. Toen nam de minister van Verkeer en Waterstaat, al dat gedram beu, in 1988 het besluit om geen nieuwe dijk aan te leggen, maar de bestaande dijk te verhogen. Het was voor goed uit met de gedachte dat er delen van de Waddenzee ingepolderd konden worden. De provincie zou nooit meer bij machte zijn om de Waddenzee te belagen.
De opvattingen over de Waddenzee waren gekanteld. De Waddenzee was een kostbaar natuurgebied geworden en verdiende bescherming. Ik heb dat ook zelf ervaren. In 1989 verscheen het Structuurschema Vaarwegen. In die tijd gaf de rijksoverheid nog aan hoe zij vond dat de ruimtelijke ontwikkeling van ons land vorm moest krijgen. Ik had soms wel bezwaren tegen wat Den Haag voorstelde, maar een centrale regie was beter dan gemeenten en provincies (onbelemmerd) hun gang laten gaan. Want die beconcurreerden elkaar met allerlei infrastructuurplannen. Althans dat was mijn ervaring uit die tijd.
In dat structuurschema werd een hoofdvaarwegennet aangegeven en daar hoorde ook de route Lemmer – Stroobos toe. Dit had negatieve consequenties voor de recreatievaart en dus voor de economie van Zuidwest Friesland. Ik vond dat beperking van de recreatie vaart voorkomen moest worden en de KvK waar ik toen secretaris was, bezwaar moest maken.
Wij hadden onze afwijzing nog maar net kenbaar gemaakt, of er werd al gereageerd. Door de KvK Rotterdam die vond dat zo de belangen van de Rotterdamse haven geschaad werden. De scheepvaartroute door Friesland was van belang voor het hoefijzerverkeer van de Rotterdamse haven naar Duitsland. Veel schepen die bevracht werden voor Duitsland, meden de Duitse kanalen vanwege de hoge kanaalgelden en kozen voor de vaart door Nederland die was namelijk gratis.
Met die Rotterdamse reactie was ik gauw klaar. Friesland hoefde niet het slachtoffer te worden van hun havenbelangen! Maar vervolgens reageerde ook een Haagse topambtenaar, die belde mij op en zei dat onze reactie te veel schade aan Rotterdam toebracht. Dat kon niet! Ik had er ondertussen over nagedacht en wist dat natuurlijk Rotterdam aan het langste eind zou trekken. Wat later ook is gebeurd.
Dus merkte ik op, dat er een alternatief denkbaar was. Dat was varen over het IJsselmeer door de sluizen van Kornwerderzand naar Harlingen en dan via het van Harinxmakanaal naar Groningen. Zo werd het Friese Merengebied ontzien.
De ambtenaar vond het geen goed alternatief. Maar waarom niet was mijn weder vraag? Welnu zo was zijn reactie dan moesten die binnenschepen van Kornwerderzand tot aan Harlingen over de Waddenzee varen en dat was ontoelaatbaar. Op mijn tegenvraag waarom dat ontoelaatbaar was, antwoordde hij dat verschillende binnenschepen een lading hadden die bij een scheepsramp gevaarlijk was voor de daar aanwezige steltlopers. Ik merkte dat die gevaarlijk schepen nu vlak langs een woonwijk in Grou voeren en of dat dan geen bezwaar was. Dat was het niet. Waarop ik concludeerde dat steltlopers een beter beschermde diersoort waren dan de Friezen.
Grou 2021
.