De make up van machthebbers
Eind jaren zeventig ging ik voor een seminar naar het Europacollege in Brugge. Dat ging over
de betekenis van een Verenigd Europa voor het Europese bedrijfsleven. Het Europacollege
was en is misschien nog wel een prestigieuze instelling maar toen diende het toch vooral om
bezoekers en studenten te indoctrineren. Om ze te transformeren in pleitvoerders voor een
Verenigd Europa. Nu was ik niet zo benauwd voor zo’n hersenspoeling, omdat ik daar maar
een week was en dat is te kort voor beïnvloeding van een Friese stijfkop.
In die week kwam een zeer gemêleerd gezelschap van inleiders uit Brussel langs, dat bestond
uit messcherpe ambtenaren, visionaire bestuurders en vermoeide hoogwaardigheidsbekleders
die weggestuurd waren uit hun vaderland en zo nog konden profiteren van een onbezorgd en
goed betaalde oude dag.
Ze vertelden in al of niet meeslepende bewoordingen wat voor voordelen een Verenigd
Europa ons bood. Terwijl in de pauzes een deel van het internationaal gezelschap verkoeling
zocht op een terras op de Grote Markt met een goed glas bier. Het verbroederde en dat was
voor het bereiken van een Verenigd Europa zeker van belang.
Maandag begon het programma, maar ik had besloten om zaterdag al naar Brugge te gaan
want ik wou graag van de gelegenheid gebruik maken om Brugge en Gent te bekijken. Ik
logeerde in het onderkomen van het Europacollege, dat op ruime afstand van de collegezalen
ergens in een smal achterafstraatje gevestigd was. Het was bepaald geen vorstelijk verblijf en
de kamers waren armoedig en kaal. Later bleek dat deelnemers die al vaker waren geweest, de
voorkeur gaven aan een gerieflijk hotel.
Een eenvoudige kamer was voor mij geen probleem. Dat waren wel de vele steekmuggen, die
‘s nachts in mij een smakelijke prooi zagen. Er had zich daar voor een flink squadron op mijn
kamer verzameld. Gelukkig had ik nog een krant meegenomen. Die laat ik meestal in de trein
liggen, maar nu toevallig niet en die kon ik mooi als slagwapen gebruiken. Ik begreep nu ook
dat de vele opgedroogde bloedspetters op de muren niet van een vermoord kamermeisje
waren, maar van gestoken voorgangers. Waarom er in Brugge en dan in het gebouw waar ik
verbleef zoveel steekmuggen waren, kon ik niet verklaren. Misschien door het stilstaande
water in de nabije gracht.
Helaas ontsnapten verscheidene bloeddorstige muskieten naar het plafond. Dat was zo hoog,
dat ze buiten bereik van mijn krant waren. Nu het primitieve doodslaan niet hielp, ging ik
over op chemische oorlogvoering. Ik kocht een grote spuitbus, die garandeerde dat elke mug
het bestierf. Die belofte klopte, want zo lang ik er verbleef wist ik elke avond een nieuw
squadron dat opdook, met grimmige voldoening te verdelgen. Ik achtte het wel raadzaam om
tot de nevel opgetrokken was maar een lange avondwandeling te maken. Zo leerde ik Brugge
bij avondlicht kennen. Ik ben ondertussen meegegaan in de zorg voor ons milieu en heb de
spuitbus afgezworen en verdelg in de zomer in het Friese merengebied steekmuggen met een
vliegenmepper. Wat als voordeel heeft, dat ik daarbij enige lichaamsbeweging opdoe.
De jeuk zorgde ervoor dat ik na mijn eerste nacht al vroeg opstond. Al krabbend ging ik die
zondagochtend Brugge verkennen. De stad die zo middeleeuws aandoet. Vooral ’s avonds bij
geel lamplicht. In hoeverre dat te danken is aan oprechte restauratie of aan doelbewuste nep
kon ik niet onderscheiden, maar ik raakte er wel door beïnvloed. Het was aan het einde van
het voorjaar en er waren nog geen horden toeristen. Trouwens Brugge was toen nog niet die
grote toeristenattractie die zij nu is.
Er was een zondagochtendmarkt waarop allerlei tweedehands voorwerpen, prullaria en antiek
verkocht werd. Daarnaast was erin bijna elk stalletje wel voorwerpen uit de Eerste
Wereldoorlog aanwezig. Geweer- en granaathulzen, verroeste bajonetten, kledingflarden enz.
Echt vrolijk werd je er niet van, maar er was duidelijk belangstelling voor. Want er zwierven
veel souvenirjagers rond. Merkwaardig dat een dergelijke onmenselijke oorlog zoveel
aantrekkingskracht blijft uitoefenen.
Via de markt kwam ik al slenterend langs één van de grachten bij een museum terecht. Het
bleek het van Groeningen museum te zijn. De collectie Vlaamse primitieven die er zou
hangen, werd sterk aangeprezen. Ik had er wel van gehoord maar heel weinig werk van hen
gezien. Wat mij voor ogen stond waren kleine portretten van mannen en vrouwen met strakke
gezichten en christelijke taferelen waarin vooral lijden afgebeeld werd. Het was al met al
weinig opwekkend en voor mij bij voorbaat al weinig aantrekkelijk. Desondanks besloot ik
om het museum binnen te gaan.
Het was op dat vroege uur erg stil en ik kon ongehinderd langs de collectie dwalen. Terwijl ik
de zalen met primitieven vrij ongeïnteresseerd door liep, krabde ik ondertussen mijn
muggenbeten en vond dat jeuk ook onder lijden viel. Mijn desinteresse verdween echter op
slag toen ik tegenover het schilderij “Madonna met kanunnik Joris van der Paele” van Jan van
Eyck kwam te staan.
Over mensenkennis beschikken was in mijn beroep – eerst als secretaris van de KvK en later
als bankier belangrijk. Om op basis daarvan te beslissen help ik die man in zijn strijd met
allerlei instanties, financier zijn zaak of wijs ik hem direct al af. Dat was een gevoelsmatige
beoordeling en daarvan was je je terdege bewust. Daarna probeerde je met allerlei concrete
aanwijzingen dat oordeel aan te vullen. Vaak was het bevestiging van het allereerste oordeel.
J. P. Morgan Amerikaans grootste bankier, die de deelname van de VS aan de Eerste
Wereldoorlog financierde, zei dat een goede bankier vooral mensenkennis moest bezitten en
daar ben ik het mee eens. Maar voor hem en ook voor mij gold dat wij in een andere tijd
leefden. Een tijd waarin persoonlijk contact belangrijk was.
Je ging bij zo’n eerste ontmoeting af op iemands gezicht. Gedachtig de uitspraak van mij
lievelingsschrijver George Orwell: “At 50, everyone has the face he deserves.”Uiteraard
aangevuld met hoe deze persoon zich presenteerde. Uiteraard ga je altijd lijden aan
beroepsdeformatie. Ik maakte er een gewoonte van om iedereen die in gezichtsbereik kwam,
in een oogopslag te beoordelen. Iemand die tegenover je in de trein zit, of verderop aan een
tafeltje in een restaurant. Gewoon om in te vullen wat voor beroep hij had, wat voor
karaktereigenschappen hij bezat enz.
Er waren meer personen met zo’n afwijking. Zoals drs. Rinse Zijlstra o.a. voorman van de
landbouw, Tweede Kamerlid en burgemeester van Smallingerland. Hij vertelde mij eens dat
hij de mensen altijd beoordeelde op wat ze waard zouden zijn als het oorlog was. Zo nam hij
iemand de maat. Ik denk dat hij niet zover ging dat hij dat ook in de trein of
restaurantpersonen deed. Die beoordeling weerhield hem er niet van om met iedereen gewoon
prettig om te gaan.
Ik kon het zelfs niet laten mannen en vrouwen op schilderijen of op foto’s in tijdschriften te
beoordelen. Voor schilderijen had en heb ik in musea ruimschoots de tijd omdat mijn
echtgenote als kostuumhistorica altijd heel grondig portretten bestudeert om de kleding die ze
dragen. Dat beoordelen was extra moeilijk, omdat een reële weergave niet in de bedoeling lag.
De afgebeelde personen waren op hun paasbest opgedoft, de kleding moest hun rijkdom
etaleren en elke lichamelijke onvolkomenheid was gemaskeerd. Scheel kijken, storende
wratten enz. werden niet weer gegeven.
Velen proberen aan die uitspraak van George Orwells te ontkomen. Het heeft tot een hele
nieuwe bedrijfstak geleid, waarin naar ik vermoed duizenden werk vinden. In make up
bedrijven die crèmes enz., fabriceren, maar ook in schoonheidsspecialisten, visagisten en
plastische chirurgen. Die met botox rigoureus ingrijpen en o.a. fronsrimpels gladtrekken.
Mocht dat niet helemaal het gewenste resultaat opleveren, dan laat men zijn afbeelding
fotoshoppen. Net als die portretschilders deden.
Soms ging de facelift zo ver, dat er van enige gelijkenis geen sprake meer was! Zo bestelden
in de koloniale tijd planters uit de zuidelijke staten – vaak misdadigers die uit Engeland
verbannen waren naar de Noord – Amerikaanse kolonies en die daar rijk waren geworden – bij
een bekende schilder in het moederland een zelfportret. Soms met een beschrijving van hoe
hij en eventueel ander familieleden er ongeveer uitzagen. Maar vaak was een gelijkenis
ongewenst, omdat de planter niet de gelaatstrekken van een aristocraat bezat maar nog steeds
een boeventronie had. Een natuurgetrouwe weergave was derhalve uit den boze. Het ging om
erkenning en niet om herkenning.
Prof dr. Pieter Geyl, de bekende historicus die door zijn negatief oordeel over stadhouder
Willem III de gramschap van koningin Wilhelmina had opgewekt, zodat zij zijn benoeming
tot professor in Utrecht eerst niet wou bekrachtigen, was nogal op zijn uiterlijk gesteld. Hij
vond een afbeelding van hem niet flatteus genoeg en beklaagde zich daarover bij zijn collega
prof. F. C. Gerretson. Die merkte toen spottend op dat hij zich daarover niet druk moest
maken, niemand die er echt naar keek.
In de oorlog waren alle statieportretten van professoren uit de lijsten gehaald en veilig
opgeslagen. Bang dat ze bij een bombardement verloren zouden gaan. Daarbij was de fout
gemaakt de naam die op de lijst stond niet bij het portret te voegen. Dus toen al die portretten
na de oorlog weer werden opgehangen, was de vraag wie is wie. De werklui hadden dat
(stiekem) opgelost door personen maar willekeurig in lijsten te plaatsen en die verwisseling
was niemand opgevallen!

Jan van Eyck bleek een fenomenaal schilder te zijn, de weergave van de personen en van de
kleding op dat schilderij was weergaloos goed gedaan. Die Joris van der Paele, de
hoofdfiguur, is mij tot op de dag van vandaag bijgebleven. Als personificatie van de
(machts)wellusteling die deemoed huichelt. Dit schilderij deed mij meer dan De Nachtwacht
van Rembrandt. Daar had ik geen plotselinge confrontatie mee. Die had ik al in talloze
reproducties gezien. Zelfs tot gestanste afdrukken in deksels van koekblikken. In plaats van
bewondering had ik, toen ik voor het eerst voor de Nachtwacht stond, eerder een gevoel van is
dit het nou? Later heb ik tot tweemaal toe voor de Nachtwacht gedineerd. Zowel de
pommeranten op het schilderij als die welke tegenover mij zaten, konden me niet echt boeien.
Deze Joris stond niet in zijn hemd maar lag er geknield bij en niet in een simpel boetekleed
maar in een kostbaar koorhemd. Maria keek zeer welwillend op Joris neer en ik wist wel
zeker dat Joris al snel zijn koorhemd weer kon uitdoen en daarna in vol ornaat door de hemel
mocht paraderen. Zoals veel schurken die zowel op aarde als in de hemel de dans ontspringen.
Rechtvaardigheid vind je nergens, het is maar een menselijk bedenksel. Deze beroerling was
mij volslagen onbekend en ik ging dus terug naar de balie om daar een boekje te kopen dat
over dit schilderij handelde.
De kanunnik wordt terzijde gestaan door een illuster tweetal. De ene was zijn naamheilige
Sint-Joris, een dierenbeul die moedwillig een draak had doodgestoken. Hij droeg onder een
soort overgooier een hopelijk oncomfortabel harnas. De andere BN er was de heilige Donatius
van Reims. De patroon van het kapittel van de stad Brugge.
Die Donatius stond er afgebeeld in een overdadig met gouddraad geborduurde koormantel. Er
werd in de Middeleeuwen veel geborduurd. Ook de overgooier van Sint-Joris was zo rijkelijk
versierd. Voor kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders borduurden grote aantallen nonnen en
voor wereldse autoriteiten was er in Vlaanderen zelfs een borduur gilde opgericht. Aan het
borduursel van deze personen had een heel nonnenklooster misschien wel een jaar lang de
handen vol gehad.
Wat mij voorts opviel was, dat die koormantel van Donatius blauw was, een vreselijk dure
kleurstof, maar dat zou voor hem geen beletsel zijn geweest. Maar ik meende dat kerkelijke
autoriteiten geen blauw behoorden te dragen. Niet omdat dit te kostbaar was, maar omdat
deze hemelse, maagdelijke kleur alleen voorbehouden was aan Maria. Net als aan de
stewardessen van de KLM. Die weliswaar niet op hemelse maar toch wel op grote hoogte
voor de verzorging zijn. Gelukkig voor die dames is maagdelijkheid bij de KLM geen
vereiste.
De kop van deze Joris van der Paele stond mij helemaal niet aan. Ik walgde van hem, maar
tegelijkertijd boeide die man mij. Hij was zonder enige twijfel in zijn tijd een machtig man
geweest, want van Eyck was de hofschilder van Filips de Goede, die hem zeer bewonderde.
Toen deze besloot voor de derde maal te trouwen koos hij om dynastieke redenen voor
Isabella van Portugal de zuster van Hendrik de Zeevaarder. Portugal was toen als handelsnatie
belangrijk voor Antwerpen.
Maar het oog wil ook wat. Ze was jong maar misschien foeilelijk en dus stuurde Filips in
1429 Jan van Eyck naar Portugal die twee portretten van haar schilderde die zo snel mogelijk
per koerier naar de hertog werden gebracht. Ze mocht er blijkbaar zijn, want in 1430 werd het
huwelijk gesloten. Er werd wel vaker op zicht getrouwd en dat gebeurde dan door het
uitwisselen van miniatuurtjes. Maar die waren niet altijd even natuurgetrouw. Jan van Eyck
kreeg echter achteraf geen aanmerkingen te horen. Het was dus een levensechte weergave
geweest.
Ik weet niet of van Eyck ook een staatsieportret van Filips de Goede heeft geschilderd, maar
dat ging gemakkelijker dan de heren op het schilderij van Joris. Want Filips de Goede ging
namelijk na de moord op zijn vader Jan zonder Vrees altijd in het zwart gekleed en dat liet
zich gemakkelijker schilderen. Deze begenadigde schilder viel – dat zal duidelijk zijn – niet
door de eerste de beste boer of poorter in te huren. Bovendien was het tot die tijd zeer
ongebruikelijk dat een aardse sterveling zich kon laten afbeelden in gezelschap van Maria,
Jezus of een heilige. Zoveel hoogmoed was nog niet eerder vertoond.
Allemaal aanwijzingen dat deze Joris een potentaat was. Een man met macht en veel status. Ik
vroeg mij af of Joris ook werkelijk voor van Eyck geposeerd had en of hij het schilderij ook
nog gezien en goedgekeurd had. Misschien had het eerst nog bij zijn leven bij hem in zijn
woning gehangen. Als een bemoedigend vooruitzicht op zijn toegang tot het hemelrijk.
Het schilderij was, zo las ik in het boekje, wellicht bedoeld om later als epitaaf te dienen. Het
zou dan geplaatst worden nabij zijn grafsteen en zo zou het de passerende gelovigen
aansporen om voor hem te bidden. Of het zou boven een altaar geplaatst kunnen worden waar
dan dagelijks missen voor zijn zielenheil werden opgedragen.
Zou dat betekenen dat hij niet dadelijk tot de hemel werd toegelaten? Want als je eenmaal in
de hemel bent, hoeft er toch niet meer voor je zielenheil gebeden te worden? Maar die vraag
geeft al aan dat ik een buitenkerkelijk geval ben. Geloven doe je nu eenmaal zonder vragen te
stellen. Ik weet wel zeker dat het niet de bedoeling van van Eyck was, dat latere generaties
van deze prelaat zouden walgen. Dat is niet de opzet van een staatsieportret en zeker niet van
een epitaaf. Dus concludeerde ik, dat hij er in werkelijkheid ook zo heeft uitgezien.
Wat ik nu in zijn voorkomen afstotelijk vind, zal men toen heel anders gewaardeerd hebben.
Hij was voor zijn tijdgenoten een man die het helemaal gemaakt had. Hij had van zijn macht
genoten met o.a. overvloedige maaltijden en uitputtende feesten. Hongerlijden, zeker aan het
einde van de winterperiode was in de Middeleeuwen onder het gewone volk heel gewoon. Die
droomden van overmatig schransen en iemand die zich dat kon permitteren, bezat status.
Een strak gezicht en een strak lijf bezaten in die tijd armoedzaaiers, ploeteraars en militairen.
Een volle buik was het bewijs dat iemand zich regelmatig te goed deed aan een overvloedige
dis. Terwijl het hongerende volk hun verlangen naar voldoende eten op zijn lege buik kon
schrijven.
Het is dus zeer wel denkbaar dat het gezette uiterlijk van Joris in die cholesterol onbekende
tijd zeer positief beoordeeld werd en hij het rolmodel was voor ambitieuze poortersjongens,
die van een ridderlijke carrière waren uitgesloten en die niet van vechten hielden, maar het
desondanks ver wilden brengen. Verstandig want de meesten van dat agressieve slag
sneuvelden of stierven aan hun verwondingen voor hun veertigste.
Die dikdoenerij trof je vroeger ook in China aan. Dat bewijzen de beeldjes van vettig
glimlachende dikbuikige mandarijnen. Als bewijs dat zij zich niet hoefden in te spannen. Zij
lieten ook nog hun vingernagels door groeien. Want zelfs schrijven, eigenlijk penselen wat
een nog lichtere bezigheid was, viel hen nog te zwaar. Zij dicteerden! Hardwerken was een
duidelijke blijk van onmacht en dat was een wijdverbreide overtuiging onder machthebbers.
In de negentiende eeuw droegen in de westerse wereld belangrijke personen een hoge
kachelpijp hoed die je bij je werk niet op kon hebben en hun vrouwen stonden stijf in hun
crinoline. Ik vraag mij af hoe tegenwoordige vrouwen met aan elke vinger een ring – die in de
neus en lippen zit zijn geen beletsel – en met lange nagels, dat hebben. Wat voor werk doen
die?
In de tijd van het opkomende socialisme werd dikbuikigheid niet meer welwillend
beoordeeld, maar werd die het kenmerk van de uitbuiter. Met zijn stereotype gouden
horlogeketting, vest en hoge hoed. Zo werd de kapitalist voortdurend in karikatuur
voorgesteld en dat had effect. Het socialisme heeft niet alleen bedrijven een ander aanzien
gegeven, maar ook de verschijning van de bestuurders, de ceo’s zoals wij die nu noemen. Van
die gestroomlijnde figuren die niet graag tegen de wind optornen, maar juist met de wind
meewaaien. Zijn onze moderne managers, die nooit op de werkvloer komen en die zich louter
met aansturen bezighouden, nu beter dan die luilakken uit vroegere tijden? Het is maar een
vraag.
Belangrijke personen willen door de eeuwen heen met hun verschijning het volk imponeren.
Dat doe je o. a. door kleding. Kleding en vooral kleurige kleding is altijd een belangrijk
onderscheidingsmiddel geweest. Het volk droeg grijs of bruin. Vandaar de benaming van “het
grauw” voor de onderkant van de samenleving. Wanneer de duurte van de stoffen niet meer
voldoende was om een elite te onderscheiden van lieden van een lagere orde, dan greep de
overheid in. Er werden kledingvoorschriften uitgevaardigd die het gewone volk verboden
bepaalde kleding te dragen en de straffen waren echt niet mals.
Voorts werd in de kerk vanaf de kansel de gelovigen en dat waren vooral vrouwen erop
gewezen dat zij zich niet te weelderig en wuft mochten kleden. Ook was iets al gauw
onzedelijk. Zo keerde de kerk zich ooit in de Middeleeuwen tegen het gebruik van knopen in
plaats van haken en lussen. Knopen bevorderden de onzedelijkheid! Ik geloof niet dat de
ritssluiting, die het aan- en uitkleden nog verder vergemakkelijkte ooit is verketterd.
Zelfs je gelaat en je gezichtsuitdrukking hoorden te weerspiegelen wat je was of meende te
moeten zijn. Krijg, jacht en vrouwen waren vroeger de bezigheden voor de adel. Een edelman
oogde als een ijzervreter of als een ladykiller en een enkele bevoorrechten oogden zelfs als
beide tegelijk. Zo was in de negentiende eeuw een knevel en een vervaarlijke snor een teken
van mannelijkheid en krijgshaftigheid. Maar het dragen daarvan was niet in elk land aan
iedere man toegestaan.
A. van Pelt een gefortuneerde Nederlander uit de eerste helft van de negentiende eeuw die
zich portrettist noemde, een alibi om aan te geven dat hij een bezigheid had en niet zijn tijd in
ledigheid doorbracht, was erg reislustig. Zo was hij heel kort in Rusland waar toen tsaar
Alexander II (1818 – 1815) regeerde. Van Pelt met zijn achtergrond had toegang tot de
hoogste kringen en pas gearriveerd in Sint-Petersburg zat hij ’s avonds al aan bij een besloten
diner met enkele belangrijke Russen. Bij het nagerecht toen iedereen al de nodige drank

ophad en de stemming erg ontspannen was, stelde hij een vraag over de politieke situatie in
Rusland. In zijn ogen een onschuldige vraag. Er volgde daarop een korte stilte en toen ging de
conversatie verder alsof die vraag niet gesteld was.
Later toen hij alleen met zijn gastheer was, merkte die op dat hij nooit weer zulke vragen
mocht stellen in aanwezigheid van bedienden. Daaronder waren altijd verklikkers voor de
geheime dienst. Aansluitend daarop gaf zijn gastheer hem nog een goed advies namelijk dat
als hij de stad in wou gaan, hij eerst zijn knevel moest afscheren. Want het dragen van een
knevel was alleen aan de tsaar en zijn officieren toegestaan.
Hij reageerde daar vol ongeloof op. Zijn gastheer vertelde hem toen dat elke ochtend de tsaar
per paard een rondrit door de stad maakte. Iemand die hem niet aanstond en dat waren in elk
geval lieden die het knevel verbod negeerden, werden door hem met een vinger aangewezen
en vervolgens direct door leden van de geheime dienst opgepakt. Er stond altijd een
geblindeerde wagen met ingespannen paarden klaar om dagelijks o.a. dit soort gevaarlijke
lieden die de dresscode hadden genegeerd, stilletjes af te voeren. Hun eindbestemming was
Siberië. Maar dat werd nooit bekend gemaakt. Ze waren gewoon verdwenen en over hen werd
verder niet meer gesproken.
Op zijn opmerking dat hem dit als buitenlander toch niet zou overkomen, merkte zijn gastheer
op dat er vorige week nog een Fransman spoorloos was verdwenen. Misschien was hij in een
gracht gevallen, of was hij beroofd. Maar hij bezat wel een mooie knevel en dat gaf te denken.
Onze Nederlander, die zich niet wou laten knevelen, verliet vervolgens spoorslags Rusland.
Wanneer ik later weer eens in Vlaanderen kwam en ik was in de gelegenheid om een omweg
over Brugge te maken, dan zocht ik Joris van der Paele weer op. Om mijn walging tegen
machtshebbers te verversen. Om te zien hoe macht afzichtelijk maakt. Helaas ging dat steeds
minder ongestoord. Want met Brugge is ook dit museum een toeristische trekpleister
geworden.
Ik stelde mij daarom tevreden met een reproductie van het schilderij van deze kanunnik die op
de boekenkast in mijn werkkamer staat. Zijn functie heeft hij verloren sinds ik met pensioen
ben en de grens naar onbeduidendheid ben overgestoken. Want machtshebbers, die ik op het
eerste gezicht zou beoordelen, kom ik niet meer in levenden lijve tegen.
Amsterdam 2011/ Leeuwarden 2022
.