Skip to content
Home » Artikelen » Wordt de Billy overbodig?

Wordt de Billy overbodig?

Hoe de ontlezing in Nederland toeslaat 

Bezorgdheid om de jeugd is van alle tijden. De ouderen kijken dan hoofdschuddend naar de jongeren. Er zou niets van de jeugd terecht komen. Jongeren zijn ongemanierd, brutaal en baldadig. Toch is het merendeel van de jeugd eenmaal opgegroeid, een brave huisvader en huismoeder geworden. Mijn generatie werd aangemerkt als ongezeglijk. Die veroordeling viel dus nog mee. Het kwam erop neer dat wij ons niet altijd met gepaste eerbied tegenover autoriteiten gedroegen. Soms was er zelfs sprake van enig lijdelijk verzet. Pas eind jaren zestig toen een nieuwe generatie zich aandiende, werd dat verzet luidkeels geuit. 

Toen in 2018 de jeugd weer eens op de korrel werd genomen, behoorde er dus – naar de traditie wil – een negatief oordeel te volgen. Alleen gebeurde dat deze keer niet door mopperige ouderen vanuit hun beschutte woonsituatie, maar door een zeer respectabel instituut namelijk de Raad voor Cultuur. Het wettelijk adviesorgaan van de regering op het terrein van kunst, cultuur en media. Het oordeel van een dergelijk adviesorgaan wordt in ons land door de politiek altijd zeer serieus genomen. Of er volgens ook iets mee gedaan wordt, is een heel andere zaak. 

De Raad voor Cultuur luidde de noodklok en wel over de ontlezing onder de jeugd. Daarbij baseerde zij zich waarschijnlijk op een onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau dat had vastgesteld dat het aantal lezende tieners was afgenomen van 65% in 2006 tot 40% in 2016. Voor jongvolwassenen was de teruggang nog erger daar waren de uitkomsten respectievelijk van 87% naar 49%. De gevolgen van die ontlezing waren volgens de Raad verstrekkend. Zij leidt tot verlies aan leesvaardigheid, taalvaardigheid en tot laaggeletterdheid. Dat is net even boven analfabetisme zo vermoed ik.

Wie echter op een vluchtige indruk afgaat zou anders denken, want jongeren staan ‘s morgens al in de rij om na opening de openbare leeszaal binnen te gaan. Helaas, ze komen niet om een boek te lenen, maar om een plekje te vinden waar ze kunnen studeren. Dat lukt thuis niet, het is daar te stil of te lawaaiig. 

The bookworm; Carl Spitzweg, Public domain, via Wikimedia Commons

Dat was vroeger niet anders. In de biografie van Annie M. G. Schmidt van Annejet van der Zijl staat dat in de depressie van de jaren dertig werklozen en kinderen de openbare leeszaal opzochten omdat het daar warm was en (huiselijke) lawaai ontbrak.  Een afkeer van boeken hadden zij beslist niet, lezen was een van de weinige mogelijkheden voor ontspanning.  Maar daarvoor gingen ze naar een particuliere uitleenbibliotheek. Voor de vrouw waren daar keukenmeidenromans en voor man cowboyboeken te vinden. Het tarief voor een week lenen bedroeg een paar centen. De boeken van de openbare leeszaal lagen buiten of anders boven hun interessesfeer. Deze particuliere uitleenbibliotheken zijn verdwenen, maar in mijn jeugd waren er nog verscheidenen in mijn geboortestad aanwezig. 

Deze groeiende laaggeletterdheid is een sombere ontwikkeling. Maar de VS biedt misschien troost. Iedereen kan het daar ver brengen. Zelfs een analfabeet. Zo was de Amerikaanse president Andrew Johnson (1808 – 1875) ooit analfabeet. Toch werd hij president al was daar een moord voor nodig. Hij was al senator geweest en werd vice president onder Abraham Lincoln. Toen die in 1865 werd doodgeschoten, volgde hij hem op. Hij probeerde nog het “mild reconstruction” programma van Lincoln voor het Zuiden uit te voeren, maar daarin werd hij door zowel Noord als Zuid tegengewerkt. Hij trad in 1869 af.

Andrew Johnson kwam uit een arm gezin en had nooit een school bezocht. Toen hij achttien jaar was trouwden hij en zijn vrouw, zestien jaar jong, leerde hem na hun honeymoon lezen en schrijven!  Trouwens van sommige presidenten kreeg ik de indruk dat zij weliswaar geen analfabeet waren, maar wel erg laaggeletterd.  

Andrew Johnson; Mathew Benjamin Brady, Public domain, via Wikimedia Commons

Dat ontlezen, ook al zou het geen beletsel voor een glanzende carrière behoeven te zijn, moet volgens de Raad een halt worden toegeroepen en dat valt niet mee zo constateerde ze tobberig, Want ”kinderen aan het lezen krijgen en jongeren aan het lezen houden, blijkt steeds lastiger” te zijn. Er moeten “leesbevorderingsactiviteiten” komen. De Raad schrikt bij het bestrijden van laaggeletterdheid voor een moeilijk woord niet terug! Maar de dadendrang is in ons land niet groot. Die komt er meestal op neer dat er een brede overlegcommissies wordt ingesteld, die een gedegen rapport produceert. Dat vaak ongelezen in een bureaula te ruste wordt gelegd.

Wanneer ik terugdenk aan mijn lagere school en dat was wat ze toen een volksschool noemden, dan was daar van ontlezen geen sprake. Wij lazen geen jongensboeken met een opvoedkundige strekking, maar verslonden stripboeken.  Wij waren gek op Dick Bos, de privédetective die met blote handen de misdaad bestreed en daarbij allerlei jiujitsu grepen toepaste. Dick Bos ging stiekem van hand naar hand. Het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen vond beeldverhalen qua inhoud verdorven en waarschuwde de scholen voor de negatieve invloed die deze strips op ons karakter hadden. Bovendien was plaatjes kijken slecht voor de ontwikkeling van onze leesvaardigheid. Er waren onderwijzers die als ze zagen dat een Dick Bos rondging, hem in beslag namen.

Voor mij was kapitein Rob met zijn zeiljacht De Vrijheid de grote held uit mijn jeugd en die liet ik mij niet afnemen. Die strip stond in Het Parool en van de bezorger van de krant kochten mijn broers en ik met medeweten van mijn ouders al die deeltjes. Mijn leesvaardigheid heeft er beslist niet onder geleden. Stripboekjes werden niet in een boekwinkel verkocht, maar in een kiosk. Een boekhandelaar vond de verkoop van dat soort lectuur toen nog beneden zijn waardigheid.

Afgaande op mijn beleving van die tijd was in de periode 1948 – 1958 sprake van een erg grote leeshonger. Het aantal mogelijkheden van vermaak en ontspanning was nog beperkt en het gevoel nog steeds opgesloten te zitten na de economische crisis en na de oorlogsjaren maakte dat de mensen snakten naar meer informatie, meer kennis en meer reizen. Dat zag je ook in Rusland toen het communisme viel, snakten de Russen niet naar beter en smakelijker voedsel maar besteedden zij hun spaargeld aan buitenlandse reizen.    

In het stadsblad dat regelmatig verscheen en door de hele stad verspreid werd, kon men lezen wat er zoal in de stad voorviel. Daarin stond ook een lijst van recente aanwinsten van de enige openbare bibliotheek die in Leeuwarden was. De aanschaf van een nieuw boek was blijkbaar een gebeurtenis van belang. Daarop werd direct gereageerd. Want als ik mij naar de openbare leeszaal haastte, was het pas aangeschafte boek altijd al uitgeleend en kon ik mij op de lijst van belangstellenden laten zetten. En dan maar afwachten. 

Er moge dan veel minder gelezen worden dan vroeger, er worden wel veel meer boeken uitgegeven. Soms krijg je het idee dat er meer auteurs, dan lezers zijn. Er worden in Nederland jaarlijks per hoofd van de bevolking 2 à 3 boeken gekocht. Dat is weinig maar het zijn er al met al wel ruim 39 miljoen per jaar. Dat aantal wordt sterk bepaald door een beperkt aantal bestsellers. Om een hoge oplage te bereiken moeten uitgevers veel reclame maken en de media bewerken. Daar is veel geld mee gemoeid, zodat een flop een flink verlies kan opleveren. De schrijvers draaien volop mee in die reclamecampagne, ze laten zich interviewen en houden overal tekensessies. Want velen moeten van de pen leven.

Maar al die jachtige marketing, het opdringerig uitstallen van bestsellers waarin persoonlijk roerselen worden beschreven, is de ware boekenliefhebber een gruwel. Hij wil in een boekwinkel ongestoord door boeken kunnen bladeren en een keuze kunnen maken. Een schrale troost is, dat binnen drie jaar al die bestsellers op rommelmarkten belanden en kort daarna afgevoerd worden naar de papiervernietiger. Omdat de smaak verschoven is, of omdat er nieuwe auteurs gepromoot worden. Die hoogstens de dosis geweld en seks verder opvoeren. Want dat maakt deze boeken voor een bepaald soort publiek aantrekkelijk.

Er is een genre dat elke modegolf overleeft. Zonder promotie, zonder positieve kritieken. Dat genre vind je in de boeketreeks. Vroeger bestond dat uit keukenmeidenromans. Die denigrerende benaming wordt niet meer gebruikt. Ze verschijnen nog steeds, ze zijn onuitroeibaar. Nu als wegwerp pockets voldoen ze aan de eeuwigdurende vraag naar romantiek. Ze bezitten een vaste verhaallijn met een goede afloop. Na vele misverstanden valt het stel elkaar toch in de armen. Voldoende voor en uurtje zwijmelen.

Vroeger was een schrijver een zonderling figuur. De meeste literatoren hoefden niet van hun pen te leven, ze oefenden een eerzaam beroep uit en schreven onder een pseudoniem. Zoals bijvoorbeeld diplomaten. De weinige buitenstaanders die van hun hobby wisten, beschouwden die als een vergeeflijke bezigheid. Het bestreed de verveling want op onze ambassades viel er weinig te doen. Dat begrip ontbrak tegenover Marnix Gijsen, het pseudoniem van de Belg Jan Albert Goris Zijn gegoede familie vond het ongepast dat hij met het schrijven van boeken het gewone volk vermaakte. Zoiets behoorde een heer van stand achterwege te laten. 

Wie schrijft die blijft, zo luidt een Nederlands gezegde. Maar dat klopt lang niet altijd.  Door een bestseller wordt de auteur een bekende Nederlander. Maar die bekendheid is vaak van korte duur, roem verdampt snel. Soms roept zijn naam nog een vage herinnering op bij een enkeling maar de titels van zijn boeken zijn totaal vergeten. Zo’n afgeschreven auteur is onze Simon Vestdijk die schreef bij het lawaai van een stofzuiger. Dat inspireerde hem blijkbaar. Hij schreef aan de lopende band boeken die alle erg saai waren, althans dat vond ik. Misschien had ik bij het lezen ook de stofzuiger moeten aanzetten.

Een recent voorbeeld van zo’n teloorgang is Harrie Mulisch. Zijn diepzinnigheden werden ooit in de Amsterdamse grachtengordel – waar niet alleen de grachten diepgang missen – voor filosofie aangezien. In zijn eerste boek “Het stenen bruidsbed” zat, als ik mij goed herinner, al wat plagiaat. Maar vooruit elk begin is moeilijk, zo kun je nog verontschuldigend opmerken. Ik heb mij altijd over zijn status verbaasd en dat deed ook W. F. Hermans die hem ooit typeerde als onze nationale filosoof met een niet afgemaakte mulo-opleiding. De boekenverkopers op het Waterloo plein hebben tegenwoordig geen cent meer over voor zijn meesterwerken.

Zich voordoen als een belezen man of vrouw kwam vroeger veel voor. Iemand die belezen was, was een erudiet persoon en die stond in aanzien. Voor snobs een reden om belezenheid te suggereren. Dat lukte al door over een enkel spraakmakend boek mee te praten. Je moest niet overdrijven. Te veel boekenwijsheid was nergens goed voor en wie zich te veel omringde met boeken en er zelfs een eigen bibliotheek op nahield was een boekenwurm. Een geminachte diersoort.

Lezen kost tijd, terwijl er genoeg prettiger afleiding is. Lezen is lang niet altijd boeiend en het vergt dan doorzettingsvermogen. Op positieve kritieken van een recensent kon je lang niet altijd vertrouwen. Van Johan de Meester vroeger een geprezen recensent in de rubriek Kunst en Letteren van de NRC zeiden insiders, dat hij de boeken die hem werden toegestuurd om te recenseren alleen maar doorbladerde, en vervolgens in een zijkamer wegsmeet. Wanneer de deur door al die boeken moeilijk openging, moest de werkster de kamer ontruimen. 

Het kwam wel vaker voor dat men over een opzienbarend boekwerk sprak, zonder dat men het had gelezen. Het bekendste voorbeeld is Das Kapital van Karl Marx. Bijna niemand zelfs de meest fanatieke communist heeft het boekwerk uitgelezen. Wat ik erg aandoenlijk vond, is dat ik ooit op een rommelmarkt in Amsterdam de Nederlandse vertaling van Karl Marx aantrof. De onbeholpen en onvolledige vertaling van Frans van der Goes uit 1902. Ik kocht deze voor praktisch niets. Niet om te lezen want ik had de uitstekende vertaling van dr. I. Lipschitz uit 1967 al en daarin was ik – met het uitzicht op het bereiken van pagina honderd – gestrand. Neen, ik kocht deze om het tijdsbeeld dat het weergaf.

Iedere particuliere uitleenbibliotheek bond de boeken na aankoop opnieuw in en voorzag ze van een stevig omslag met daarop in grote letters de naam van de uitleenbibliotheek. Want de lezers sprongen nogal ruw met de boeken om en door hun uiterlijk konden ze niet ingepikt worden. Want in de boekenkast zouden ze direct opvallen.  Dit exemplaar was uit een uitleenbibliotheek in een Amsterdamse volksbuurt afkomstig. De bibliotheekhouder, die ongetwijfeld communistische sympathieën koesterde, had Das Kapital tussen de cowboy boeken een plaats gegund. De enkele lezers die het hadden geleend, waren niet verder gekomen dan ter hoogte van pagina veertig, want tot zover vertoonden de pagina’s vlekken en ezelsoren.

Op een druilerige zondag stond ik voor mijn boekenkast, die overvol was en in een balorige opwelling besloot ik ruimte te maken door wat linkse filosofen over te hevelen naar mijn boekenkast op mijn kantoor. Benieuwd of er een reactie van bezoekers zou zijn. Niet dus en zo breidde ik de hoeveelheid linkse literatuur uit tot die een lengte van een meter besloeg. Met daarin de nieuwe uitgave van Das Kapital die door zijn vuurrode omslag erg opviel. Niet dus!  Geen ondernemer, vakbondsman, rijksambtenaar of politicus, die ernaar keek.

Als secretaris zou ik benoemd worden tot waarnemend commissaris in de provincie. Een functie waarbij je leidinggeeft aan een economie in oorlog. Het was volop Koude Oorlog met het communistisch Rusland als groot gevaar. Ik moest door de BVD, toen de benaming voor onze geheime dienst, gescreend worden en dat onderzoek viel positief uit. Ik was geen linkse rakker en geen spion van de Russen. Dat deelde een ambtenaar van de BVD mij mee. Zittend voor mijn boekenkast met achter zich Das Kapital en verschillende werken van Lenin die in een Nederlandse vertaling door de Russen waren uitgegeven. Ik hoopte dat de BVD in andere zaken opmerkzamer was.

Maar ach niet alleen bij de BVD had ontlezing toegeslagen, dat was ook in de Haagse politiek het geval. Ik sta niet voor de waarheid in, maar ik herinner mij een anekdote uit de jaren zeventig dat een ambtenaar die uitvoerige beleidsnota’s schreef en wist dat niemand ze las uit frustratie zo maar ergens in de tekst een paar kolderieke zinnen neerzette.  Zoals, ik bedenk maar iets wat in de buurt komt van wat hij opschreef: ”Ook bavianen moeten bij de behandeling van dit vraagstuk inspraak krijgen ” of “Onze ambassadeurs behoren een EHBO-diploma te bezitten.” Hij kreeg er nooit een opmerking over! Het lijkt mij een waagstuk om zoiets te doen. Maar ik heb wel ervaren dat veel Haagse ambtenaren en landelijke politici niet of slechts heel fragmentarisch op de hoogte waren van de beleidsnotities die geproduceerd werden. 

Trouwens ik moet hier wel even eerlijk zijn. Die uitgebreide ambtelijke nota’s las ik door tijdgebrek ook niet meer, ik scande ze. Ik hanteerde een methode van snel lezen waardoor je over de pagina’s snelde om te stoppen bij een passage die de volle aandacht verdiende. Pas toen ik ophield met werken en weer romans ging lezen, moest ik mij ertoe dwingen om normaal, rustig te lezen en dat viel eerst niet mee!

Als student sociale wetenschappen behoorde je belezen te zijn en probeerde je indruk te maken met een gevulde boekenkast. De boeken kregen eerst een plek in een stalen tomado rek aan de wand en later in een Billy de betaalbare boekenkast van Ikea. Als je na een avondje in de kroeg toch weer alleen naar je kamer ging, dan was daar je trouwe Billy om je niet al te eenzaam te voelen. Maar ik denk dat de tijd niet veraf is, dat de Billy uit het assortiment verdwijnt. Het zichtbare effect dat ook onder studenten de ontlezing heeft toegeslagen.  

De conclusie van dit verhaal waarvan ik niet de illusie heb dat het veel gelezen wordt en dat maakt mij dan ook vrijmoedig, is dat ontlezing bepaald geen modern fenomeen is, maar dat dit ook vroeger veel voorkwam. Alleen bleef het toen meer verhuld. Voorts is ontlezing niet een verschijnsel dat je alleen onder de jeugd aantreft, maar ook in hogere kringen. 

Leeuwarden 2021